NEN-norm redgereedschap vernieuwd
29 september 2025
In de norm NEN-EN 13204 is nu ook accu-aangedreven gereedschap meegenomen. “Voor technisch hulpverleners is het een formeel certificaat van conformiteit. Een papieren waarborg dat ze werken met goed gereedschap”, vertelt Ruud van Eeden, vakspecialist materieel en uitrusting bij het NIPV. Van Eeden zat namens de Nederlandse brandweer in de normcommissie om mee te denken over de vernieuwing van de norm. “Ik vertegenwoordig de belangen van de (operationele) eindgebruiker. Ik toetste bijvoorbeeld sommige uitgangspunten in het netwerk van Brandweer Nederland.”

NEN-EN 13204 over ‘Aangedreven reddingsapparatuur voor de brandweer en de hulpverlening’
Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) publiceert de geactualiseerde versie van NEN-EN 13204 ‘Aangedreven reddingsapparatuur voor de brandweer en de hulpverlening – Eisen voor veiligheid en prestatie’. Niet alleen hydraulisch gereedschap valt vanaf nu onder deze norm, maar ook elektrisch, zoals accugereedschap, en handgereedschap. De norm NEN-EN 13204 is te vinden in de webshop van NEN.
Van Eeden: “De nieuwe norm is een revisie van de norm die alleen betrekking had op hydraulisch aangedreven (dubbel werkende) redgereedschappen zoals spreiders, scharen en rammen. Die gereedschappen zijn in de technische hulpverlening van de brandweer al jaren in gebruik. Nu zijn naast de hydraulische ook de mechanische gereedschappen onderdeel van de norm en is het gebruik van accu’s in de systemen ook opgenomen. Op kleine onderdelen zijn prestaties van andere gereedschappen nog wat aangescherpt. Zo kan de brandweer bij verwerving van nieuw gereedschap eisen dat het aan de norm voldoet. Ook als men accu-aangedreven gereedschap wil aankopen.”
Aanschaf redgereedschap blijft eigen keuze
Van Eeden: “Organisaties die redgereedschappen gebruiken, voeren dit naar eigen inzicht uit. Er is in Nederland geen ‘standaard’ bepakking die wordt aangehouden. Het blijft een verantwoordelijkheid van de eindgebruiker, de organisatie die het gereedschap koopt, om goed te begrijpen wat het verschil is tussen conventioneel of accu-aangedreven gereedschap. Bij gereedschappen met de zelfde kracht, zijn er wel andere gewichten, energiebeheer en gebruiksprocedures. De norm kan hierin richting geven.”
Bekijk ook
“We ontwikkelen de flexibele en praktijkgerichte CaCo-opleiding met het veld”
29 september 2025
De calamiteitencoördinator (CaCo) speelt een cruciale rol in de meldkamer: als spil in het web moet hij of zij razendsnel schakelen tussen kolommen en ketenpartners. Om professionals hierop optimaal voor te bereiden, werkt het NIPV continu aan een vernieuwende en flexibele CaCo-opleiding. Ivon Hensen, trainer-adviseur bij het NIPV, vertelt over haar rol en de ambities voor de opleiding.

Van onderwijs naar crisisopleidingen
“Ik ben van oorsprong docent natuur- en scheikunde en heb tien jaar in het middelbaar onderwijs gewerkt. Daar hield ik me bezig met onderwijsinnovatie en flexibilisering,” vertelt Hensen. “Toen ik bij het NIPV startte, keek ik mee bij verschillende trainingen, waaronder de CaCo-opleiding. Het meldkamerdomein sprak me meteen aan. Toen hoofdtrainer Marn van Bloois vertrok, dacht ik: dit is een mooi dossier om op te pakken.”
Naar een flexibele start
Een van de belangrijkste doelen van Hensen is om de CaCo-opleiding flexibeler te maken. “Straks moet een deelnemer binnen twee weken na inschrijving kunnen beginnen. Dat is het streven voor het eerste kwartaal van 2026”, legt ze uit. “We werken met leerblokken die we kunnen koppelen aan andere opleidingen, zoals Informatiemanager. Op die manier creëren we meerdere instapmomenten per jaar.”
Wat een CaCo moet kunnen
Volgens Hensen is de kern van het vak het snel kunnen schakelen. “Niet alleen in de acute fase, maar ook in de samenwerking met de ketenpartners: brandweer, politie, GHOR, gemeenten, Rijkswaterstaat, KNMI. Die hebben allemaal hun eigen cultuur en communicatiestijl. Als CaCo moet je die werelden verbinden en hun taal spreken. Dat vraagt veel van je kennis, maar ook van je communicatieve vaardigheden.”
Waarom kiezen voor het NIPV?
“Wat ons onderscheidt, is dat wij de opleiding ontwikkelen in samenspraak met het veld”, vertelt Hensen. “We zitten dicht op de veiligheidsregio’s en kunnen daardoor snel inspelen op ontwikkelingen, bijvoorbeeld op het gebied van crisiscommunicatie. Omdat de CaCo mandaat heeft om een NL-Alert-bericht op te stellen, nemen we dat expliciet mee in de opleiding. We richten ons bovendien niet alleen op de warme fase tijdens een GRIP-situatie, maar ook op de koude en lauwe fase waarin informatievoorziening steeds belangrijker wordt.”
Uitdagende praktijkdagen
Deelnemers ervaren vooral de praktijkdagen in een realistische meldkameromgeving als pittig. “Onder tijdsdruk moet je direct schakelen,” legt Hensen uit. “Veel deelnemers hebben een hbo- of wo-achtergrond en zijn gewend eerst alles uit te zoeken en te onderbouwen. Maar in de meldkamer moet je meteen handelen. Denk aan een brandmelding: je moet razendsnel een startbeeld vormen en actuele informatie verzamelen, zoals windrichting of de omgeving via Streetview. Dat is uitdagend, maar ook waar je het meest van leert.”
Maatwerk voor elke deelnemer
De nieuwe opleiding wordt bovendien een maatwerktraject. “Stel, je bent al centralist bij de brandweer, dan hoef je de leerwerkopdracht over dat vak niet te doen. Of als je al Informatiemanager bent, dan slaan we dat leerblok over. Heb je nul ervaring, dan volg je het hele traject. Zo sluiten we echt aan bij de achtergrond van de deelnemer” legt Hensen uit.
Specialistische functie in cocreatie
De trainer-adviseur benadrukt dat het om een kleine en specialistische groep gaat: “We hebben tien meldkamers in Nederland, met ongeveer tien CaCo’s per meldkamer en een flexibele schil eromheen. Het is dus echt een specialistische functie die pas relatief kort bestaat. Daarom vind ik het belangrijk dat we de opleiding in cocreatie met de regio’s verder vormgeven. Alleen zo zorgen we voor een stevige landelijke basis.”
Eerste stap: kennismaken
Voor wie interesse heeft, is de eerste stap eenvoudig. “Plan een kennismakingsgesprek met mij in”, zegt Hensen. “Ik houd van korte lijntjes. Samen kijken we wat past. Zo maken we de opleiding echt op maat.”
Meer informatie
Bekijk ook
Derde leergang OvD van start
25 september 2025
In overleg met het werkveld is in september de derde leergang Officier van dienst (OvD) gestart bij het NIPV. Afkomstig uit verschillende veiligheidsregio’s worden 24 personen de komende 11 maanden opgeleid. “Het is een extra leergang die tegemoetkomt aan de vraag vanuit het werkveld”, zegt Luigi Bellu, teamleider Vakbekwaamheid Veiligheidsregio Zeeland. Samen met Simon Aardema, teamleider Vakbekwaamheid van Veiligheidsregio Groningen, is Bellu lid van de vakraad Leren en Ontwikkelen en waren ze samen contactpersoon voor de inventarisatie van de opleidingsplekken.

De interesse voor de leergangen OvD is altijd groot. De tweede leergang die startte in februari zat daarom snel vol. “Om gaten in de piketroosters op te vangen was deze derde leergang die dit jaar in september is gestart, erg gewenst”, vertelt Bellu.
Andere aanmeldprocedure
Voor deze extra leergang is er een iets andere aanmeldprocedure gehanteerd. “Waar voorheen ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ gold, hebben we nu met 3 verschillende prioriteiten gewerkt. Prio 1 voor een persoon die een gat in een piket gaat vullen, prio 2 voor een persoon die dat over een aantal jaar gaat doen en de prio 3 voor iemand die de opleiding vooral ziet als eigen ontwikkeling en niet in piketdiensten meedraait”, legt Bellu uit.
Toekomstbestendige werkafspraken
Het lijkt wellicht simpel, een extra leergang organiseren, maar dit kon alleen tot stand komen met goede samenspraak tussen de verschillende vakraden (Incidentenbestrijding en Leren & Ontwikkelen) en het Centrum voor Opleiding en Vorming Brandweer (COVB) van het NIPV. Dat heeft ook alles te maken met hoe opleidingen bekostigd worden: via de vouchergeldenregeling. “We willen deze regeling heel graag tegen het licht houden zodat we tot meer toekomstbestendige werkafspraken kunnen komen voor alle opleidingen die onder deze regeling vallen”, zegt Bellu. “Want wie bepaalt of een opleiding wel of niet doorgaat? En hoeveel mensen moeten er per opleiding minimaal zijn, wat als die ondergrens net niet gehaald wordt, wie bepaalt dan hoe hard deze functies in een regio nodig zijn? Dat zijn allemaal vragen die daarin meespelen. Daarom hebben Simon en ik nu een conceptvoorstel als wensproces in de pen. Deze mogelijke werkwijze leggen we voor aan alle betrokkenen. Op dit moment is het nog niet helder hoe lang dit proces gaat duren.”
Gezamenlijke inzet
“Een extra leergang organiseren vraagt los van de financiering ook veel van de docenten, rollenspelers en coördinatoren die gezamenlijk een opleiding verzorgen”, geeft Tanja Guyken aan, decaan bij het NIPV. “We leiden elkaar op binnen Brandweer Nederland. Dat betekent dat voor een extra leergang we aanvullend beroep moeten doen op onze docenten en rollenspelers uit de verschillende disciplines in het land. Dan ben ik blij om te constateren dat we met elkaar de planning voor alle lesdagen rond hebben gekregen. Dat kon niet zonder onze poule van kwaliteitsdocenten en rollenspelers, waarbij voor de laatste groep de afgelopen periode actief gezocht is naar nieuwe aanwas. Gelukkig hebben we een aantal baanregisseurs en nieuwe OvD’s van andere disciplines gevonden die ondersteuning gaan bieden in de OvD Brandweer leergang.”
Bekijk ook
Catalaanse aanpak van natuurbrandbeheersing biedt lessen voor Nederland
24 september 2025
De Spaanse regio Catalonië loopt voorop als het gaat om natuurbrandbeheersing. Dit is in Catalonië zeer professioneel georganiseerd en op wetenschappelijke leest geschoeid. Om die reden liep onderzoeker Brian Verhoeven een tijd mee met de Catalaanse brandweer. In een rapport deelt hij zijn bevindingen en ervaringen: “De Catalaanse aanpak kan Nederland helpen bij de verdere ontwikkeling van ‘slimme repressie’: meer kennis en meer verschillende methoden inzetten om slimmer natuurbranden te bestrijden.”

Bombers GRAF: natuurbrandspecialisten binnen de brandweer
Verhoeven vertelt: “De Catalaanse brandweer, de Bombers, beschikt met de Grup de Recolzament d’Actuacions Forestals (GRAF) over een eenheid die zich specifiek richt op natuurbranden. De eenheid onderscheidt zich door haar strategische en tactische benadering: teams worden intensief getraind op natuurbrandgedrag in relatie tot het weer, de vegetatie en het terrein.”
Van incidentbestrijding tot risicobeheersing: het een kan niet zonder het ander
De onderzoeker laat aan de hand van praktijkvoorbeelden zien hoe de Catalaanse brandweer omgaat met natuurbranden: van bestrijdingsmethoden die focussen op het weghalen van brandstof, het gebruik van luchtsteun tot hoe natuurbrandanalyses aan de basis staan van een veilige en effectieve inzet.
Maar een effectieve inzet moet uiteraard wel mogelijk zijn. Verhoeven: “Daarom staan in het rapport ook voorbeelden van hoe de brandweer door middel van risicobeheersing kansen creëert in het landschap. Bijvoorbeeld door beheerbranden uit te voeren. Hierbij is het essentieel om samen te werken met belangrijke partners, zoals terreinbeheerders.”

Relevantie voor Nederland
Ook in Nederland neemt de kans op (grootschalige) natuurbranden toe, onder andere door de klimaatverandering. Verhoeven: “We merken steeds meer dat landen zoals Nederland naar Zuid-Europa kijken om van ze te leren. Catalonië komt daarin met regelmaat terug. Door in het rapport veel praktijkvoorbeelden uit te werken, hopen we dat het kan bijdragen aan de ontwikkelingen die in ons land spelen op het gebied van natuurbrandbeheersing. Het rapport is er dus vooral om inspiratie mee op te doen.”
Volgens de onderzoeker zijn er concrete vergelijkingen te maken tussen het Catalaanse systeem en de Nederlandse situatie: “Denk aan het opzetten van kleine, specialistische teams met expertise in natuurbrandbestrijding, het versterken van de samenwerking tussen partijen, het investeren in kennis van natuurbrandgedrag en het borgen van een veilige en effectieve inzet. Ik hoop dat we door deze kijk in de Catalaanse keuken de ontwikkelingen in Nederland kunnen versnellen en op sommige vlakken het wiel niet opnieuw hoeven uit te vinden.”

Lees het rapport
Bekijk ook
Blog: Sociale wetenschappers rukken op in de crisisaanpak: The Exceptional Eight
24 september 2025
Bij een ramp denken we aan brandweer, politie en artsen. Maar sociale wetenschappers? Toch groeit hun rol in de crisisaanpak razendsnel. “Zonder kennis van menselijk gedrag en vertrouwen kun je geen crisis de baas”, blogt Michel Dückers, bijzonder hoogleraar Crises, Veiligheid en Gezondheid aan de Rijksuniversiteit Groningen. De bijzondere leerstoel is ingesteld door de universiteit in samenwerking met ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum, het NIPV, Nivel en het RIVM.

Van bijrol naar hoofdrol
Projecten als Sonar-Global (een internationaal netwerk van sociale wetenschappers) en het programma Adapt! (waarin culturele, sociale en bestuurlijke capaciteiten centraal staan als maatschappelijke sleutel tot veerkracht) laten zien dat sociaalwetenschappelijke inzichten steeds vaker een plek krijgen naast biomedische en technische expertise. Waar voorheen vooral artsen en ingenieurs de koers bepaalden, schuiven nu ook gedrags- en maatschappijwetenschappers aan tafel.
The ‘Exceptional Eight’
Om hun rol te verbeelden, ontwierp ik een gedachte-experiment voor mezelf: een oefening waarbij ik een hypothetische situatie voorstelde om mijn vraagstuk te onderzoeken, zonder het in de praktijk uit te voeren: de ‘wat als’ vraag. Ik heb dat in westernstijl laten doen en zo ontstonden The Exceptional Eight.
Acht archetypes: symbolen en/of rolmodellen die ieder een cruciale taak vervullen in crisistijd. Achter de westernmetafoor schuilt een harde realiteit. Sociale wetenschappers zorgen dat burgers gehoord worden, dat beleid rechtvaardig is en dat lessen uit crises niet verloren gaan. Het wordt tijd dat sociale wetenschappers een vaste plek krijgen in de crisisbeheersing om de volgende redenen:
1. Crises zijn meer dan techniek en biologie
We kijken vaak naar crises door een medische of technische bril (virussen, dijken, branden). Maar menselijk gedrag, vertrouwen in instituties en sociale ongelijkheid bepalen óók of een aanpak slaagt of faalt. Zonder dat perspectief mist de puzzel cruciale stukjes.
2. Sociale wetenschappers zijn onmisbare medespelers
Sociale wetenschappers zijn méér zijn dan onderzoekers aan de zijlijn. Hun kennis kan rechtstreeks bijdragen aan:
- Risicocommunicatie: hoe mensen dreiging begrijpen en erop reageren
- Kwetsbaarheid en veerkracht: wie geraakt wordt en wie sneller herstelt
- Gemeenschapsbetrokkenheid: burgers serieus nemen in plaats van enkel instrueren
- Beleid en herstel: leren van fouten en eerlijk omgaan met schade.
3. Rollen moeten helder zijn
De Exceptional Eight maken concreet wát sociale wetenschappers kunnen doen in verschillende fasen van een crisis. Dat geeft houvast om hen gericht in te zetten, in plaats van te hopen dat hun bijdrage vanzelf boven komt drijven.
4. Verbeelding helpt om serieuze zaken duidelijk te maken
Met een vleugje western en personages als The Mediator en The Rebuilder wordt droge wetenschap ineens wat lichter en toegankelijker. Het laat zien dat verhalen en metaforen een krachtig middel zijn om complexe rollen zichtbaar en aantrekkelijk te maken.
5. Voorbereiding is een sociaal proces
Een crisis aanpakken gaat niet alleen over snelle respons, maar ook over voorbereiding, samenwerking en herstel. Sociale wetenschappers helpen die lange lijn te bewaken en lessen structureel te verankeren.
Gehele blog lezen?
Lees de volledige blog op de website Weerbaarnl.nl.
Michel Dückers
Bijzonder hoogleraar Crises, Veiligheid en Gezondheid
Rijksuniversiteit Groningen/NIPV
Bekijk ook
Scenariodenken wint terrein in crisisbeheersing
23 september 2025
De afgelopen jaren is scenariodenken binnen de crisisbeheersing in een stroomversnelling geraakt. Veel veiligheidsregio’s (en andere crisisorganisaties) steken tijd en energie in de professionalisering van het proces. Het nieuwe rapport ‘Scenariodenken in crisisbeheersing’ biedt inzicht in hoe scenariodenken wordt toegepast door crisisfunctionarissen van veiligheidsregio’s en wat de meerwaarde is in de praktijk.

Van theorie naar praktijk
Omdat wetenschappelijke literatuur over scenariodenken in crisissituaties nauwelijks beschikbaar is, baseerden onderzoekers Marte Luesink en Janne Landsman zich grotendeels op studies uit de private sector. Daarnaast voerden zij gesprekken met operationele leiders van alle veiligheidsregio’s.
Uit de analyse blijkt dat onderliggende principes van scenariodenken uit de literatuur bruikbaar zijn, maar vertaald moeten worden naar de realiteit van crisisbeheersing. Waar bedrijven vaak maanden de tijd hebben om scenario’s door te rekenen, spelen tijdens een crisis factoren als tijdsdruk, dreiging, stress en beperkte informatie een rol. Deze context maakt dat scenariodenken niet een-op-een overgenomen kan worden, maar aangepast moet worden aan de dynamiek van een crisissituatie.
Vooruitdenken versus scenariodenken
Een van de belangrijke uitkomsten van het rapport is het onderscheid tussen ‘vooruitdenken’ en ‘scenariodenken’. Scenariodenken is een gestructureerde en complexe vorm van vooruitdenken, die zich richt op het verkennen van meerdere scenario’s om tot robuuste responsopties te komen. Het proces is geschikt voor complexe en onzekere situaties, en kost enige tijd. Zo is scenariodenken niet altijd nodig of haalbaar in een crisissituatie. In minder complexe situaties kunnen andere vormen van vooruitdenken mogelijk al voldoende zijn.
De onderzoekers presenteren in het rapport een eerste aanzet tot een model dat helpt bepalen welke vorm van vooruitdenken bruikbaar is in verschillende crisissituaties. Dit model kan veiligheidsregio’s en andere crisismanagementorganisaties richting geven bij de keuze van methoden, afhankelijk van de noodzaak tot handelen en herkenbaarheid van de situatie.
Lees het rapport
Bekijk ook
Handboek Brandbeveiligingsinstallaties geactualiseerd
23 september 2025
Het Handboek Brandbeveiligingsinstallaties is een begrip onder brandweermensen die zich bezighouden met risicobeheersing. Mede door de invoering van de Omgevingswet, de opkomst van modulair bouwen, de verduurzaming en de energietransitie verandert de bouwpraktijk flink. Om die reden is er nu een geactualiseerde versie van het handboek.

Naast diverse brandweermensen hebben verschillende experts van brancheorganisaties op het gebied van installaties meegeschreven aan deze uitgave. In de nieuwe versie zijn meerdere brandbeveiligingsinstallaties toegevoegd. Of ze worden uitgebreider behandeld.
Nieuwe hoofdstukken
Het handboek bevat een aantal nieuwe hoofdstukken over onder andere:
- woningsprinklerinstallaties
- watermistinstallaties
- aerosolinstallaties
- blusschuiminstallaties
- zuurstofverlagingsinstallaties.
Laatste ontwikkelingen meegenomen
De tekst in het handboek is afgestemd op de laatste ontwikkelingen, zoals de invoering van de Omgevingswet en de ontwikkelingen bij de NEN en andere partijen die zich bezighouden met voorschriften, uitvoering en/of veiligheid van brandbeveiligingsinstallaties.
Beheer en actualisatie door het NIPV
Het NIPV beheert en actualiseert het handboek in opdracht van Brandweer Nederland. Om de uitgave te kunnen blijven ontwikkelen en verbeteren, ontvangen wij graag feedback en
verbetersuggesties. Deze kunt u sturen naar info@nipv.nl onder vermelding van ‘Handboek brandbeveiligingsinstallaties’.
Lees het handboek
Bekijk ook
Toenemend gebruik elektrische en waterstofmachines brengt nieuwe brandrisico’s met zich mee
22 september 2025
Nu batterij-, elektrische en waterstofvoertuigen in Nederland steeds meer de norm worden, staat ook de bouw- en logistieke sector voor een grote omslag. Graafmachines, vrachtwagens en heftrucks op fossiele brandstoffen maken plaats voor zero-emissiematerieel (ZE-materieel). Goed nieuws voor de verduurzaming, maar er is ook een keerzijde.
Uit een onderzoek in opdracht van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat blijkt dat brandveiligheid en incidentmanagement bij ZE-materieel nog grote opgaven kennen. Vooral lithium-ion batterijen en waterstofsystemen zorgen voor nieuwe uitdagingen, waar hulpdiensten en bedrijven nog onvoldoende op voorbereid zijn.

Batterijen: moeilijk te blussen branden
De meeste ZE-werktuigen draaien op lithium-ion batterijen. Lithium-ion batterijen kunnen in een zogeheten thermal runaway raken: een ongewenst proces in de batterij waardoor giftige en brandbare gassen vrij kunnen komen waardoor een batterijbrand kan ontstaan.
“Het blussen van batterijbranden is lastig en kan tijdsintensief zijn”, aldus de onderzoekers van het NIPV. “Dit komt doordat bluswater de batterijcellen binnen een pakket, en dus de bron van de brand, moeilijk kan bereiken. Een batterijpakket is immers gemaakt om water buiten te houden. Een thermal runaway gaat door tot de energie uit de batterij is. Nadat de vlammen zijn gedoofd kan daardoor herontsteking plaatsvinden. Wanneer uitbranden niet tot de mogelijkheden behoort, is langdurige koeling met grote hoeveelheden bluswater nodig.”
Waterstof als extra risico
Het gebruik van waterstof brengt andere risico’s met zich mee. Bijvoorbeeld hogedrukcilinders kunnen, wanneer ze worden aangestraald door een brand, gaan afblazen waardoor fakkels worden gevormd. Gevaren zouden zich kunnen opstapelen: waterstofbrandstofcelaggregaten bevatten bijvoorbeeld naast waterstof ook geregeld een lithium-ion batterij voor energieopslag.
Incidenten tonen kwetsbaarheid
Er zijn enkele incidenten geweest die nieuwe uitdagingen met zich meebrachten, bijvoorbeeld in Denemarken. Daar ontstond brand in een elektrische vuilnistruck. De batterij moest ter plekke worden gedemonteerd waarna de losse modules in een dompelcontainer konden worden geplaatst. In Nederland leidde de rookontwikkeling uit elektrische bestelwagens tot grote zorgen over brandoverslag in een depot.
Maatregelen
De onderzoekers constateren dat logistieke depots en bouwplaatsen kwetsbaar kunnen zijn. Bij depots staan de voertuigen vaak dicht op elkaar opgesteld, terwijl bouwplaatsen juist gekenmerkt worden door tijdelijke en wisselende energieopstellingen. In beide gevallen kan een incident escaleren.
Maatregelen zijn onder meer:
- Afstand of brandwerende scheidingen tussen voertuigen en machines
- Signaleringstickers
- Rekening houden met (het creëren van) vrije ruimte voor een voer- of werktuig dat in quarantaine geplaatst kan worden
- Voldoende bluswater en mobiele blusmiddelen
- Beschikbaarheid van technische data en sleutels voor hulpdiensten
- Duidelijke instructies voor personeel.
Conclusie
Zero-emissiematerieel is onmisbaar voor een duurzamere toekomst, maar brengt nieuwe veiligheidsuitdagingen met zich mee die specifieke aandacht behoeven. De generieke maatregelen zijn in het onderzoek door het NIPV op een rij gezet.
Lees het rapport
Bekijk de infographics
Voor professionals zijn vier infographics beschikbaar. In twee infographics staan maatregelen om de veiligheidsrisico’s van ZE-materieel in de bouw en logistiek te beheersen. Twee andere infographics geven een handelingsperspectief voor de incidentbestrijding van zero-emissiematerieel in bouw en logistiek.
-
Infographic veiligheid zero-emissiematerieel in bouw
pdf | 171 KB | 22-09-2025 -
Infographic veiligheid zero-emissiematerieel in logistiek
pdf | 182 KB | 22-09-2025 -
Infographic incidentmanagement bij zero-emissie-logistieke voertuigen
pdf | 2 MB | 22-09-2025 -
Infographic incidentmanagement bij zero-emissiebouwmaterieel
pdf | 2 MB | 22-09-2025
Bekijk ook
Terugblik cursus PGS 31: “Richtlijn is vaker van toepassing dan sommigen denken”
Nieuws van het LEC Industriële Veiligheid, september 2025
In de afgelopen maanden heeft het LEC Industriële Veiligheid (LEC IV) drie train-de-trainercursussen aangeboden over de nieuwe PGS 31-richtlijn. Dat bleek geen overbodige luxe, want deze herziene PGS-nieuwe stijl bleek bij een deel van de cursisten relatief onbekend. Dit terwijl de richtlijn toch van toepassing is op heel veel bedrijfssituaties die in alle veiligheidsregio’s voorkomen. De cursus, geënt op de inhoudelijke aanpassingen in het document, bood dan ook een mooie aanleiding om tevens de bekendheid met de PGS 31 en het toepassingsbereik nog eens onder de aandacht te brengen van specialisten industriële veiligheid.

De PGS 31 in een notendop: de richtlijn is van toepassing op opslag van vloeibare gevaarlijke stoffen (klasse ADR/CMR in drukloze tanks in volumes van 250 liter tot 150 kubieke meter). Kortweg: op alle bedrijfs- en tankopslagsituaties die niet vallen onder de PGS 28, 29 en 30. Dus ondergrondse, bovengrondse, ingeterpte tanks en wisselvaten. Deze tanks kunnen van kunststof of metaal zijn en enkelwandig of dubbelwandig. Tot hun grote verbazing hoorden docenten René de Bie en Jörgen van Trijp van Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant tijdens elk van de drie trainingen van enkele deelnemers de vraag wat het belang van de bewuste PGS voor hen is. “Deze situaties komen in onze regio toch niet of nauwelijks voor?”
Veelvoorkomend
“Een flinke misvatting”, stelt De Bie. “Want dit type opslagen is in feite juist de meest voorkomende vorm van tankopslag in de industrie. Weliswaar kleinschaliger dan de grootschalige tankterminals met tanks met tientallen miljoenen liters inhoud, maar het gaat wel degelijk om stoffen die maatregelen vereisen voor brandbeheersing en containment bij lekkage. Zoals een degelijke opvangvoorziening of brandbeheersingssysteem. Het gaat dan bijvoorbeeld om kleinschalige en middelgrote bedrijven met drukloze opslagtanks voor chemicaliën. Ook het laden en lossen valt onder de richtlijn.”
Meer mogelijkheden
De PGS 31 is herschreven naar de nieuwe stijl, met vernieuwde structuur en opbouw. Inhoudelijk is er voor wat betreft brandveiligheid ook veel veranderd. In de vorige versie uit 2018 waren de mogelijkheden nog zeer beperkt en daarom zijn in de nieuwe versie scenario’s en maatregelen beter uitgewerkt. Tijdens de bijscholingscursussen werden de deelnemers vertrouwd gemaakt met de nieuwe structuur en werkwijze en kregen zij inzicht in hoe en waar welke relevante informatie te vinden is. Ook leerden zij aan de hand van enkele casussen hoe je als adviseur of toezichthouder bij een veiligheidsvraagstuk, bijvoorbeeld een vergunningaanvraag, aan de hand van scenario’s stapsgewijs tot een goed advies komt voor de gewenste maatregelen.
Afstand en brandweerinzet
De Bie: “Een leidend uitgangspunt in de PGS 31 is dat afstand bij brandscenario’s de basis is. Als de afstand van de tank tot andere tanks, gebouwen, installaties en andere kwetsbare objecten maar groot genoeg is en er dus geen escalatierisico is, zijn geen extra maatregelen nodig, anders dan opvang met voldoende volume om milieuschade te voorkomen. Een tweede principe is dat een scenario, waarbij moet worden geblust en/of gekoeld of een toxische pas moet worden afgedekt, met de inzet van één basistankautospuit beheerst moet kunnen worden, in tijd/tempo gezien. Het gaat vrijwel altijd over inzet van de overheidsbrandweer, omdat het veelal bedrijven betreft die geen bedrijfsbrandweeraanwijzing hebben. Maar het handelingsperspectief van één TS is beperkt bij branden in tankopslag met een kleine afstand tot andere objecten, zijn aanvullende maatregelen nodig, om risico’s en effecten te beheersen. Zoals een stationaire blus- en/of koelinstallatie of brandwerende afscherming.”
Een aantal veiligheidsregio’s stelde al eerder vast dat bedrijven die aan de criteria voor de PGS 31 voldoen zich vaak toch niet goed hadden voorbereid op incidentscenario’s rond hun opslagtanks. Aan de andere kant waren voor specialisten IV de mogelijkheden van de oude versie te beperkt om goed onderbouwd maatregelen voor te schrijven aan de bewuste bedrijven. Die mogelijkheden zijn met de PGS-nieuwe stijl aanzienlijk ruimer. De organisatoren van de trainingsronde hopen dat de train-de-trainersessies bijdragen aan het vergroten van de kennis over de toch belangrijke PGS 31 in de achterban bij de veiligheidsregio’s.
De Bie: “Dat is nodig, want de inhoud is wezenlijk anders dan in de vorige versie. We gaan ervan uit dat de nu opgeleide medewerkers bij hun collega’s binnen de veiligheidsregio’s gaan benadrukken dat de richtlijn van toepassing is op heel veel bedrijfssituaties en ze vertrouwd maken met de methodiek en de mogelijkheden om scenario’s rond deze bedrijven praktisch te benaderen en te beheersen. Zowel qua risicobeheersing als qua incidentbestrijding.”
Kees Douma draagt het IV-stokje over: “Met goede verstandhouding bereik je vaak meer dan met rigide sancties”
Nieuws van het LEC Industriële Veiligheid, september 2025
Er zijn meer wegen die naar industriële veiligheid (IV) leiden en ze beginnen niet allemaal in de brandweersector. De weg van Kees Douma ook niet. Zijn loopbaan begon 40 jaar geleden in de scheepvaart, vervolgens ging hij de chemische technologie in en hij verlaat bij zijn pensionering Veiligheidsregio Zeeland, waar hij sinds 2013 specialist industriële veiligheid was. In die functie vond hij twee passies: ten eerste de combinatie van chemie en techniek, ten tweede incidentonderzoek. “Want van industriële incidenten kunnen we veel leren om bedrijven en processen veiliger te maken, maar dat doen we nog te weinig.”

”Geen bureaujob”
Douma kreeg ook de vraag of hij een piketrol als adviseur gevaarlijke stoffen zag zitten, maar dat hield hij af. Net als de functie adviseur industriële veiligheid in het traject van vergunningaanvragen. “Daar zou ik niet gelukkig geworden zijn. Een kantoorbaan is niets voor mij, want als ik langer dan een uur achter een bureau moet zitten, word ik onrustig. Ik vind niets leuker dan met een rugzak op pad te gaan, helm op, veiligheidsschoenen aan en dan de regio in, naar de bedrijven toe, daar waar het allemaal gebeurt.”
En variatie genoeg op zijn nieuwe werkgebied, want Zeeland telt 25 Seveso-bedrijven, waaronder enkele ‘grote jongens’, zoals Dow in Terneuzen en Yara in Sluiskil, dat een van de grootste kunstmestfabrieken van Europa huisvest. Bij zijn overstap van de chemie naar de veiligheidsregio nam hij wel in overweging dat hij wellicht als Brzo-inspecteur inspecties zou moeten uitvoeren op installaties die hij in zijn eerdere loopbaan zelf had helpen bouwen. “Dat is niet handig, dus zorgde ik er altijd wel voor dat in zo’n geval de inspectie werd uitgevoerd door een collega-inspecteur.”
Passie
In zijn werk bij de veiligheidsregio kwamen twee grote passies samen. Ten eerste de combinatie van chemie en techniek. Douma: “Het is mooi om te ervaren hoe de procesindustrie werkt en hoe, met al die techniek en processen, grondstoffen tot een halffabricaat of eindproduct worden gemaakt. Het voordeel van mijn achtergrondkennis van industriële installaties en processen is dat ik tijdens mijn inspecties meer een gelijkwaardige gesprekspartner was voor bedrijfsfunctionarissen dan collega’s die die kennis niet hebben. Ik ken de cultuur, de werkwijze en de processen, dus als mensen probeerden mij iets op de mouw te spelden, dan prikte ik daar zo doorheen.”
Douma’s tweede passie is incidentonderzoek. Heel wat onderzoeken naar incidenten in de industrie heeft hij uitgevoerd, kleine en grote en bij allerlei typen bedrijven. “Leren van incidenten als input voor verbetering van veiligheid wordt naar mijn mening onderschat. Je kunt als bedrijf een geweldig veiligheidsbeheerssysteem hebben waardoor je aan de wet voldoet en het gevoel hebt dat je je zaken goed voor elkaar hebt, maar als er dan toch een ernstig incident plaatsvindt, met schade, productieverlies of zelfs met slachtoffers, moet je met een gedegen analyse van het incident en de aanleiding een maximaal leereffect willen bereiken. Die drive zie ik bij bedrijven nog te weinig.”
Zelfde doelen
Hoewel het in de formele omgang tussen bedrijven en overheid lijkt alsof die twee partijen per definitie lijnrecht tegenover elkaar staan, ziet Douma dat bij voorkeur niet zo. “Bedrijven die bezweren dat bij hen veiligheid op de eerste plaats staat, zijn niet eerlijk, want uiteraard staat vanuit het bedrijfsbelang altijd de productie op de eerste plaats. Maar die productie moet wel zo veilig mogelijk gebeuren. Dat belang delen overheid en industrie met elkaar. Want net als de overheid wil ook een bedrijf geen incidenten die zijn productie schaden en zeker geen slachtoffers, milieuschade en omgevingsimpact. Incidenten kosten omzet en gaan ten koste van hun imago. Omdat bedrijven daar gevoelig voor zijn, neem ik dat aspect wel eens mee in mijn adviezen.”
Het is volgens Douma ook ‘de toon die de muziek maakt’. Net als collega’s in het werkveld die al langer in het IV-domein actief zijn, ziet ook hij de advisering en het toezicht formaliseren en soms ligt de nadruk wel erg op ‘bestraffen’. “Persoonlijk heb ik altijd de voorkeur gegeven aan een goede verstandhouding, juist omdat we samen hetzelfde einddoel voor ogen hebben; veiligheid voor het bedrijf en veiligheid voor de omgeving. Dan bereik je met een goede verstandhouding en een goed gesprek vaak meer dan met strenge brieven en rigide sancties of het dreigen daarmee. Doordat ik de industrie ook van de andere kant ken, heb ik inzicht in knelpunten waarmee bedrijven soms worstelen en ook begrip voor sommige standpunten. Concessies aan veiligheid moet je natuurlijk nooit doen, maar in de discussie over veilig of niet veilig is niet alles zwart-wit.”
Douma heeft in de tijd dat hij bij Veiligheidsregio Zeeland werkte de afdeling IV zien groeien van twee naar vijf medewerkers. Hij zegt blij te zijn met de vooruitziende blik van directie en management, die met het voorziene personeelsverloop door vertrek van drie ‘veteranen’ op voorhand al drie nieuwe jonge medewerkers hebben aangesteld, die nu worden opgeleid. “Die nieuwe SIV’ers lopen nu mee met de ervaren medewerkers en doen veel kennis en ervaring op, zodat ze goed voorbereid aan de slag kunnen als onze opvolgers.”
En die komen mooi op tijd, vindt Douma. “Bij mijn laatste Seveso-inspectie wilde ik mijn veiligheidsschoenen aantrekken en toen trok ik allebei de veters stuk. Dat was voor mij het signaal dat het wel ‘klaar’ was. Ik heb een mooie tijd gehad in een klein team met aardige vakcollega’s. Ik heb in die tijd het veiligheidsbewustzijn in de industrie zien toenemen, dat is bemoedigend.”
Michelinmannetjes
Douma maakte ook leuke dingen mee. Eén anekdote dan: “Toen ik met een collega een inspectie uitvoerde op een stationair koelsysteem op een verlaadsteiger, constateerden we dat de helft van de sprinklers het niet deed. Het bedrijf beloofde snel herstel en uiteraard wilden we een hercontrole om te zien of het systeem nu wel volledig werkte. Ik kreeg samen met mijn collega het idee om in een waterdicht ‘vuilwerkpak’ de steiger op te gaan als het systeem was ingeschakeld. Zo konden we vaststellen of alle individuele sprinklers ook echt water gaven. Al snel voelden we nattigheid, want de pakken bleken bij het gezicht en de kraag toch niet goed waterdicht. Toen we van de steiger afliepen zagen we er, met de volledig volgelopen pakken, uit als Michelinmannetjes. We hielden onze gezichten strak en meldden netjes bij de bedrijfsleiding dat alles goed functioneerde en dat we tevreden waren. Maar in de controlekamer waar ze op camerabeelden meekeken, hebben ze waarschijnlijk dubbel gelegen van het lachen.”

