Impact Analyse Team Hoogwater Limburg
Nieuws van het programma Klimaatveiligheid, december 2025
“Een van de grootste uitdagingen is dat het lastig is om de neuzen precies dezelfde kant op te krijgen,” vertelt Kimm Rovers, Teamleider Waterdistrict Maas & Calamiteitencoördinator bij Rijkswaterstaat Zuid-Nederland en projectleider van het Impact Analyseteam Hoog water Limburg. “Dat merk je vooral in oefeningen: iedereen kijkt vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid, dat vraagt veel overleg om tot een gezamenlijke aanpak te komen.”

In juli 2021 is het hoogwater in Limburg, veroorzaakt door extreme regenval. Rivieren en beken, waaronder de Geul en de Maas, treden buiten hun oevers en veroorzaken aanzienlijke schade in Zuid-Limburg. De gevolgen zijn groot, met overstromingen in dorpen zoals Valkenburg, evacuatie van woningen en schade aan veel huizen en bedrijven.
Compleet beeld van risico’s, maatregelen en prioriteiten
Het Impact Analyse Team (IAT) zorgt tijdens hoogwater voor een actueel situationeel waterbeeld dat inzicht biedt in de ontstane en de te verwachten hoogwatersituatie. Zodat de veiligheidsregio’s in Limburg tijdig en onderbouwde besluiten kunnen nemen over crisisbeheersingsmaatregelen. Denk daarbij aan het evacueren van dorpen en het ontruimen van verzorgingshuizen.
“In dit project trekken Veiligheidsregio Limburg-Noord, Veiligheidsregio Zuid-Limburg, Waterschap Limburg en Rijkswaterstaat samen op. Iedere partij brengt zijn eigen expertise en verantwoordelijkheid mee. Alleen zo krijgen we een compleet beeld van zowel de waterstanden als de impact op lokaal niveau”, aldus Rovers.
“Het voordeel van samen optrekken is dat je van elkaar leert, gezamenlijke inzichten krijgt en beslissingen breed gedragen worden. Zo voorkomen we dat partijen langs elkaar heen werken en kunnen we sneller en effectiever reageren bij echte noodsituaties. Het is niet alleen nuttig, het is eigenlijk essentieel.”
Rovers benadrukt dat samenwerking ook helpt bij het creëren van gemeenschappelijk begrip. “Iedere organisatie heeft een eigen manier van werken, eigen procedures en prioriteiten. Als we die niet afstemmen, kan dat verwarring opleveren in een crisissituatie. Samen leren we waar overlap zit en waar we scherp moeten zijn.”
Oefenen, leren en verbeteren
Een belangrijk instrument om met elkaar stappen te maken bleken acht systeemoefeningen te zijn, gevolgd door een evaluatie. Uit deze oefeningen kwamen concrete verbeterpunten:
- Vraagstelling van ROT aan IAT inclusief centrale vraag moet duidelijker, zodat het team precies weet wat prioriteit heeft.
- Er moet een nadere beschrijving van taken en verantwoordelijkheden van Waterschap Limburg en Rijkswaterstaat komen, om overlap of hiaten te voorkomen.
- Meer duidelijkheid voor liaisons over hun rol is gewenst, zodat communicatie soepeler verloopt.
- Vergaderstructuur BOB specificeren naar IAT, waardoor vergaderingen efficiënter en overzichtelijker worden.
- Procesafspraken, zoals een vergaderklok, vastleggen zodat iedereen op hetzelfde moment beslissingen kan volgen.
- Aanpassen van het Rampenbestrijdingsplan Hoogwater Limburg en voorbereiden van knelpunten door waterpartners.
- Doorontwikkelen van kaartmateriaal, zodat actuele informatie snel beschikbaar is voor beslissers.
“Het mooie is dat we door deze oefeningen niet alleen zwakke plekken zien, maar ook concrete oplossingen kunnen implementeren”, zegt Rovers. “Zo worden onze systemen steeds robuuster.”
Twee momenten die bijblijven
Rovers vertelt lachend over een ervaring tijdens een doorleefsessie: “Tijdens een oefening werkten de specialisten van de waterpartijen met digitale knipsels vanuit organisatie eigen kaartmateriaal om knelpunten inzichtelijk te maken, omdat de gezamenlijke digitale viewer nog niet beschikbaar is. Dat leidde tot chaos in LCMS, maar het was ook een eyeopener: we realiseerden ons hoe belangrijk het is dat die viewer er komt en daar een duidelijk verhaal bij te vertellen. Zoals wij sinds de watercrisis in 2021 steeds zeggen: Bij elk plaatje hoort een praatje.”
Uitdagingen bij gelijktijdig hoogwater
“Een kernvraag die telkens terugkomt is: wat is de reikwijdte van het water, wat is de waterdiepte en hoe standzeker zijn de waterkeringen?”, zegt Rovers. “Daarnaast zien we nog uitdagingen bij gelijktijdig hoogwater in beide veiligheidsregio’s. Dan is afstemming tussen de ROL’s van beide regio’s cruciaal, zodat we kunnen bepalen waar het IAT de focus legt. Met de geprioriteerde vragen kan het IAT vervolgens aan de slag.”
Rovers licht toe dat de complexiteit vooral zit in de timing en prioritering. “Als beide regio’s tegelijk te maken krijgen met hoogwater, moeten we samen snel beslissen waar de grootste aandacht nodig is. Dat kan alleen met duidelijke communicatie en gezamenlijke prioriteiten. Elke minuut telt bij een crisis.”
Samen oplossingen maken die niemand in z’n eentje kan bedenken
“Een van de grootste voordelen van dit project is dat iedereen zijn kennis en ervaringen deelt”, zegt Rovers. “Rijkswaterstaat brengt kennis over de waterafvoer en waterstanden in de Maas, de veiligheidsregio’s brengen ervaring met crisismanagement en evacuaties, en Waterschap Limburg zorgt voor informatie over de dijken langs de Maas en voor praktische waterafvoerkennis vanuit het regionale watersysteem. Alleen door al deze kennis samen te brengen, kunnen we tot goede beslissingen komen.”
Rovers benadrukt dat samenwerking ook leidt tot innovatie. “Tijdens de oefeningen komen vaak praktische vragen naar voren, zoals hoe kaarten het best kunnen worden gebruikt of welke knelpunten zich kunnen voordoen. Samen bedenken we oplossingen die niemand in zijn eentje had kunnen bedenken.”
Het draait uiteindelijk om vertrouwen en informatie
“Als alle partijen dezelfde informatie hebben en dezelfde prioriteiten delen, kun je snel schakelen. Dat is cruciaal in een crisis. En daar werken we continu aan: oefenen, evalueren en bijsturen. Het is een continu proces, en elke stap maakt Limburg waterveiliger.”
“De lessen die we nu leren en de verbeteringen die we doorvoeren, zijn cruciaal voor de toekomst. Klimaatveiligheid is geen project van één organisatie; het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid. En juist dat maakt dit project zo waardevol.”
Bekijk ook
“We willen mooie klimaatinitiatieven mogelijk maken op een veilige manier”
Nieuws van het programma Klimaatveiligheid, december 2025
Als beleidsmedewerker binnen de afdeling Veilige Leefomgeving werkt Nanette Verburg dagelijks aan omgevingsveiligheid bij Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond. Nu heeft ze ook klimaatveiligheid op haar bordje liggen. En schreef ze mee aan de Handreiking Veilige Klimaatadaptatie. Verburg werkte mee aan de hoofdstukken 6 en 7 in de landelijke handreiking.

Gezondheid en klimaatadaptieve maatregelen
In hoofdstuk 6 komen de aandachtspunten aan bod die voor de GHOR en andere adviseurs van de veiligheidsregio belangrijk zijn in relatie tot gezondheid en klimaatadaptieve maatregelen. Bij gezondheid speelde in het begin vooral de afbakening met de werkzaamheden van de GGD. “Waar zitten de grijze gebieden? Waar zit overlap? En wat hoort echt bij de veiligheidsregio? Omdat er nog weinig was, moesten we echt zoeken. Wat is nou het belangrijkste qua gezondheid en klimaat? Dat resulteerde uiteindelijk in een overzicht van veelvoorkomende maatregelen die positieve maar ook negatieve gezondheidseffecten kunnen hebben. En die als startpunt kunnen dienen in het geven van een gedegen advies over de te nemen maatregelen.”
Sturen op verandering van gedrag
Het hoofdstuk over gedrag, gebruik en voorlichting richt zich op gedragsverandering en bewustzijn bij de mens zelf in een veranderend klimaat. “We kunnen heel veel maatregelen treffen, maar zonder veranderingen in gedrag blijft het effect beperkt. Dus zochten we naar kleine, makkelijke dingen die wij als veiligheidsregio kunnen inzetten om in elk geval het bewustzijn te vergroten.”
Waterberging als voorbeeld: positief én lastig
Op de vraag welk voorbeeld het meest tot de verbeelding spreekt, noemt Verburg waterberging. “Water is natuurlijk superleuk, bijvoorbeeld in een kinderspeeltuin. Het helpt tegen extreme regenval, je kunt het gebruiken voor bluswater, en het brengt verkoeling. Maar er zit ook een keerzijde aan. Als water te lang stilstaat, krijg je muggen. Dat kan ziektes meebrengen. Dus moet je zorgen dat het water in beweging blijft.” Veel maatregelen hebben zo een dubbele uitwerking. Ze zijn positief voor hitte of wateropvang, maar kunnen tegelijk gezondheidsrisico’s geven. “Juist dat spanningsveld maakt het interessant.”

Superkolk, Zwolle ©Nanda Sluijsmans
Niet denken in beperkingen, maar in mogelijkheden
Verburg ziet grote kansen in de positieve benadering van klimaatmaatregelen. Ze noemt het voorbeeld van groene gevels. “Veel mensen zijn enthousiast over groene gevels. Ze brengen verkoeling en vergroening. Maar ze kunnen ook brandgevaar veroorzaken. Wij zeggen niet ‘doe het niet’, maar wel ‘doe het veilig’.” Kleine aanvullende maatregelen kunnen volgens haar vaak al voldoende zijn. “Denk aan een onderbreking van het groen waardoor een eventuele brand niet meteen overslaat naar het hele gebouw maar beperkt blijft tot één verdieping of rij. Dat zijn relatief kleine aanpassingen die het een stuk veiliger maken.”
Volgens Verburg is dat precies waar de veiligheidsregio’s waarde kunnen toevoegen: niet remmen, maar meedenken. “We zijn er niet om streng te zijn. We willen juist mooie dingen mogelijk maken, maar dan op een veilige manier.”
Reacties uit het veld: veiligheidsregio’s in verschillende fases
Verburg spreekt regelmatig collega’s uit andere regio’s. “De één is al heel concreet bezig om het mee te nemen in advisering en beleidsstukken. De ander gebruikt het vooral als inspiratie of om voorbeelden te laten zien.”
Tijdens recente netwerkdagen, onder meer georganiseerd door het NIPV, merkte ze hoe verschillend de handreiking wordt toegepast. Dat ziet ze als een kracht: “Iedereen vertaalt het naar de eigen regio. En dan komen daar weer nieuwe ideeën uit. Dat is heel inspirerend om te volgen.”
Klimaatveiligheid is juist ook risicobeheersing
Wat haar opvalt, is dat men vanuit veiligheidsregio’s vaak denkt aan crisisbeheersing zodra klimaat op tafel komt. “Maar het is juist interessant om nu vanuit risicobeheersing het gesprek te voeren. Wij lossen klimaatverandering niet op als veiligheidsregio, maar we kunnen wel haakjes bieden. Het kan veiliger, dit heeft positieve kanten, of dit kun je eenvoudig oplossen.” De handreiking helpt omdat het concrete voorbeelden geeft. “Dat maakt het gesprek makkelijker, zeker aan de voorkant.”
Klimaatveiligheid en het meerlaagsveiligheidsmodel
Volgens Verburg raakt klimaatveiligheid aan meerdere lagen van het meerlaagsveiligheidsmodel. “Het is van belang om het hele model te doorlopen. Dan kom je erachter dat je elkaar nodig hebt. Het is leuk dat steeds meer mensen zien dat wat je in laag 0, 1 en 2 doet, doorwerkt in laag 3. Dan zien ze het grotere plaatje.”
Wensen voor de komende jaren
Tot slot blikt Verburg vooruit. Haar wens voor de komende periode is eerder aan tafel komen bij ontwikkelingen rondom klimaat en ruimtelijke inrichting. “Het zou heel fijn zijn als gemeentes weten dat wij ook expertise op klimaatveiligheid hebben. Dat ze ons vroeg meenemen bij nieuwe ontwikkelingen. We zijn niet de partij van de eisen en het ‘dit moet en dat moet’. Maar het zou mooi zijn als men ons weet te vinden en ziet dat wij hierover kunnen meedenken.”
Met de snelle ontwikkelingen in data, inzichten en nieuwe onderzoeken, onder andere vanuit het NIPV, blijft dat volgens haar belangrijk. “Er gebeurt zoveel. Dan is het fijn om vroeg bij elkaar te zitten.”
Het schrijven en samenstellen van de Handreiking Veilige Klimaatadaptatie deel 2 vond plaats in een van de projectwerkplaatsen. En is een samenwerking van expertises uit de veiligheidsregio’s, gefaciliteerd door het programma Klimaatveiligheid.
Bekijk ook
“Samen naar één actueel beeld” met het Dashboard Dijkdoorbraak en Overstroming
Nieuws van het programma Klimaatveiligheid, december 2025
Op woensdag 17 september kwamen 35 professionals van veiligheidsregio’s, waterschappen, Rijkswaterstaat en de Wageningen Universiteit bijeen voor de Bouwdag. Ze werkten verder aan de ontwikkeling van het Dashboard Dijkdoorbraak en Overstroming, een interactief instrument dat actuele data koppelt aan planvorming en daarmee crisisfunctionarissen ondersteunt tijdens dreigende hoogwatersituaties.

We spraken met Koen Lassauw, coördinator van het Veiligheid Informatie Knooppunt (VIK) en adviseur crisisbeheersing bij Veiligheidsregio Gelderland-Zuid. Over de ambitie achter het dashboard, de samenwerking en de lessen die hij ziet voor andere regio’s.
Waarom dit dashboard nodig is
Volgens Koen is het dossier dijkdoorbraak en overstroming een van de meest complexe en informatierijke risico’s in Nederland. Met grote rivieren die door Gelderland-Zuid stromen, zeven aangrenzende regio’s en partners zoals waterschappen, Rijkswaterstaat en gemeenten, is de informatie-uitwisseling enorm.
“Onze planvorming is heel uitgebreid en goed, maar in een crisis heb je geen tijd om tientallen pagina’s door te nemen. Waterstanden en weerssituaties lopen nooit één op één met wat er in de plannen staat. Dan heb je actuele informatie nodig, gekoppeld aan die planvorming. Het dashboard doet precies dat.”
Het dashboard:
- Combineert landelijke, bovenregionale en regionale plannen met real-time data;
- Toont informatie overzichtelijk en direct toepasbaar in het actuele scenario;
- Brengt data van onder andere KNMI, waterschappen en Rijkswaterstaat samen;
- Laat per dijkring in één oogopslag zien welke maatregelen, tijdspaden en processen gelden.
Door informatie te filteren per dijkring, ontstaat volgens Koen een zeer concreet beeld. “In plaats van generieke scenario’s heb je altijd een actueel scenario. Dat meteen verwijst naar de juiste procedures en verantwoordelijkheden.”
Samen bouwen met Design Thinking
Tijdens de Bouwdag werkten de deelnemers volgens de Design Thinking-methodiek. Dat hielp om ideeën van inhoudsdeskundigen te vertalen naar functies en producten voor het dashboard. “We hebben een kapstok gemaakt: een structuur waar bestaande en toekomstige digitale producten in kunnen landen. Denk aan evacuatietooling die elders al wordt ontwikkeld. Op die manier maken we het dashboard toekomstbestendig. Het dashboard is nog in ontwikkeling, maar de basis staat:
- Per dijkring zie je direct welke processen van toepassing zijn;
- Tijdslijnen geven inzicht in hoe lang maatregelen duren (zoals evacuatie of bewaken & beveiligen);
- Realtime gegevens zoals wegwerkzaamheden, inwonersaantallen en gemeentegrenzen worden automatisch opgehaald;
- Met één klik kunnen producten gedeeld worden via LCMS.
Alles wat we nu nog in enorme Excelbestanden hebben, willen we visualiseren. Dat maakt het toepassen in crisisomstandigheden veel makkelijker. Het uiteindelijke doel: eind 2026 operationeel zijn, zodat alle betrokken regio’s en partners het dashboard realtime kunnen gebruiken en erin kunnen werken.”
Er zijn ook flinke uitdagingen
Koen vervolgt: “Iedereen wil meewerken. Waterschappen, universiteiten, veiligheidsregio’s, Rijkswaterstaat. De grootste uitdaging zit niet in de bereidheid, maar in de capaciteit en techniek. De bottleneck ligt op dit moment bij ons. We moeten de architectuur openzetten zodat anderen ook echt kunnen bijdragen. Dat kost meer tijd dan we dachten.”

Lessen en aanbevelingen voor andere regio’s
Wat zou Koen meegeven aan organisaties die een vergelijkbaar grootschalig samenwerkingsproject willen starten?
1. Zet een stevige projectorganisatie neer
“Niet alleen inhoud en techniek, maar duidelijke projectleiding. De hoeveelheid werk en expertise die je binnenhaalt, is gigantisch.”
2. Bereid je systemen voor op samenwerking
“Heel veel mensen willen bijdragen, maar dan moet je platform wél klaar zijn om die bijdragen te ontvangen.”
3. Denk bovenregionaal
“Planvorming stopt niet bij regiogrenzen. Door over het hele stroomgebied samen te werken ontstaat een gelijk beeld. En dat is essentieel bij overstromingsscenario’s.”
Trots op de ontwikkeling
“Dit is de toekomst van planvorming en informatiegestuurd werken. We zetten echt stappen in waterveiligheid. En dat doen we samen.”
Bekijk ook
Harm Balk over de ‘wondere wereld’ van vakbekwaamheid: “Het samenspel kan beter”
3 december 2025
Harm Balk is commandant en directeur van Veiligheidsregio Kennemerland en sinds een jaar als vakregisseur betrokken bij de Vakraad Leren en Ontwikkelen van de RCDV (Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio). Wat is zijn drijfveer om zich in te zetten voor vakbekwaamheid en wat ziet hij als de belangrijkste opgave?

Sinds 1996 werkt Balk bij de brandweer, maar zijn passie voor onderwijs begon al eerder, tijdens zijn opleiding tot docent lichamelijke opvoeding. Toen de rol van vakregisseur vorig jaar vacant kwam, hij nam het stokje over van Esther Lieben, dacht hij: “Daar heb ik wel wat mee. Dat is een onderwerp dat ik belangrijk vind en waar ik mijn best voor wil doen.”
Wat is jouw rol als vakregisseur? Hoe werk je samen met de vakraad?
“Als vakregisseur ben je de schakel tussen de RCDV en de vakraad. Ik heb maandelijks overleg met Patrick Sprokkereef, de voorzitter van de vakraad. In dezelfde frequentie als de overleggen van de vakraad zelf, die overigens uitstekend worden voorbereid door de secretaris Maaike Beenders. We bespreken dan wat we in het speelveld zien gebeuren. Hoe denken we ons daartoe te verhouden? Hoe denken we dat dat gaat landen in de RCDV? Hoe zorgen we dat we eventuele problemen vroegtijdig signaleren en ons eigen geluk organiseren door slimme taal te gebruiken of een extra stapje in de route op te nemen? Het streven van de RCDV is eigenlijk dat de vakraden zo goed functioneren dat de RCDV er niets meer van hoeft te vinden. Dat als de vakraad met iets komt, dat 25 commandanten en directeuren allemaal zeggen: we hoeven er niets meer van te vinden, want mijn hoofd vakbekwaamheid heeft zijn stem kunnen laten horen.”
Wat drijft jou om deze rol te vervullen?
“Al 25 jaar heb ik te maken met het complexe domein van vakbekwaamheid. Ik vind dat we daar razend knap allerlei mooie dingen in doen, maar tegelijk vind ik het ook razend ingewikkeld. Zowel aan de inhoudskant als aan de organisatiekant. Er is een soort illusie van een maakbare wereld, dat je alles wat je zou kunnen weten, ook zou moeten aanleren en uitvoeren. Neem bijvoorbeeld de parlementaire enquête in 1998 van de Bijlmerramp. Toen de commissie erachter kwam dat er in de zomer van 1992 nieuwe lesstof over verarmd uranium in vliegtuigvleugels was uitgebracht, was men verontwaardigd dat de brandweermensen dat in oktober 1992 niet wisten. We voelen een soort morele plicht om alle kennis in de hoofden van duizenden brandweermensen te krijgen, maar dat is niet te doen. Dat zie ik gebeuren van manschap tot hoofdofficier. En bij crisisbeheersing zie ik dezelfde trend.”
En aan de organisatiekant?
“Ik vind het een wondere wereld. Ik snap bij alles achteraf waarom we het ooit zo bedacht hebben en waarom het nodig is, maar het is wel moeilijk om te bevatten en om te accepteren waarom dingen soms zo moeilijk zijn. Neem bijvoorbeeld Canvas, de nieuwe elektronische leeromgeving. Ik kan me zomaar voorstellen dat de ene regio zegt: Canvas is voor de les- en leerstof van de brandweer. Maar dat een andere regio zegt: maar wij willen ook het onderwijs voor crisisbeheersing erin, want we zijn één organisatie. En dan zegt een derde regio misschien: maar dan willen we ook het lesmateriaal voor de GGD in Canvas. En alle organisaties hebben weer andere wensen. Want ik kan mij bijvoorbeeld zomaar voorstellen dat er regio’s zijn die vakbekwaam worden in Canvas willen koppelen aan vakbekwaam blijven en alle oefenregistraties in het systeem willen. En ga zo maar door.”
Hoe kijk je terug op het afgelopen jaar? Welke ontwikkelingen zie je?
“Ik vind het heel mooi om te zien hoe de Vakraad Leren en Ontwikkelen bezig is. Ik ben sowieso onder de indruk van wat ik al digitaal langs zag komen. Maar nu ik onlangs bij een overleg aanwezig was, zag ik een hele mooie volwassen, maar ook scherpe manier van met elkaar omgaan en naar het juiste toewerken. Dat is me echt opgevallen. Daarnaast hebben we ook een goede samenwerking met het programma Onderwijs Onderweg. Zij zorgen voor veel ordening en structuur om te begrijpen hoe we het onderwijsstelsel hebben ingericht en hoe alles zich tot elkaar verhoudt.”
Wat zie je als de belangrijkste opgave voor de komende jaren?
“Dat we het samenspel met de vakraden Incidentbestrijding en Risico- en Crisisbeheersing gaan verbeteren. Zodat de vraagstelling vanuit het werkveld beter gaat landen in wat vakbekwaamheid te doen heeft. Het zou zo moeten zijn dat Vakbekwaamheid díe producten ontwikkelt, die vanuit het werkveld gewenst zijn. Dat is niet zoals het altijd gaat. Er wordt nu nog te veel bedacht waarbij we aannemen wat het veld nodig heeft en dat wordt dan over het veld uitgerold. De route zou moeten zijn dat bijvoorbeeld een afdeling Crisisbeheersing signaleert dat er een nieuwe functie nodig is en aangeeft wat die functionaris allemaal zou moeten kunnen. Waarbij Vakbekwaamheid zegt: hier hebben wij verstand van, want als je dit moet kunnen, dan zou je deze competenties moeten verwerven. En dan zou je op deze manier les moeten geven op die competenties om tot een beroepsbeoefenaar te kunnen te komen die dit uiteindelijk kan. En dat leg je dan terug bij Crisisbeheersing en die zou dan moeten zeggen: ja dat is onze wens of we missen nog dit of dat. Dat samenspel moet meer op gang gaan komen.”
“En dat gaat heel erg over rolzuiverheid en zorgvuldige processtapjes. Dat is natuurlijk verschrikkelijke taal die ik hier uitkraam. Heel blauw. Maar daar heeft het wel mee te maken. Wie heeft nou eigenlijk welke rol? Op welk moment moet je welke rol waar inzetten? Wie moet, wanneer, wat doen en in welke volgordelijkheid?”
Hoe zie je de samenwerking daarin met het NIPV?
“Je kan er op twee manieren naar kijken. De ene manier is: het NIPV verzint alles voor ons en gooit het vervolgens over de schutting. Dat heb ik de afgelopen jaren iets te vaak gehoord en daarmee doen we geen recht aan al die bevlogen mensen die daar werken. De andere manier is: bij het NIPV werken mensen met hart en ziel voor hun werk. Die willen het juiste doen en bij gebrek aan de goede vraagarticulatie gaan zij proactief aan de slag. En omdat het samenspel niet goed werkt, eindig je er soms mee dat het NIPV dus iets bedacht en verzonnen heeft en uiteindelijk laat uitrollen over het land. Als dat samenspel goed is, dan is deze discussie helemaal niet meer nodig. De vakraad heeft daar een belangrijke rol in. Het is ontzettend belangrijk dat het NIPV daar aanschuift om te horen wat het sentiment is. Dat je toelicht hoe je een project hebt aangepakt en waarom en aan de groep vraagt: wat vinden jullie er eigenlijk van? Hebben jullie nog suggesties? Dat soort gesprekken is ontzettend helpend in de samenwerking.”
Wat hoop je over drie jaar bereikt te hebben?
“Dat vind ik altijd een moeilijke vraag. Ik hoop dus dat het samenspel is verbeterd en dat het programma Onderwijs Onderweg heeft opgeleverd wat we beogen. Dat we in het onderwijssysteem uiteindelijk flexibiliteit hebben ingebouwd om te kunnen inspelen op de veranderende samenleving. Op een manier die ook uitvoerbaar is. De maatschappij verandert en zal altijd blijven veranderen. We hebben ons daar als beroep, zowel crisisbeheersing als brandweer, permanent toe te verhouden. En ik hoop dat het onderwijsstelsel over drie jaar in staat is om soepel en fluïde mee te bewegen met die veranderingen. Daarnaast wil ik ook heel graag bereiken dat we in de samenwerking met het NIPV ook echt recht doen aan al die mensen die daar zo hard voor ons werken.”
Welke onderwerpen staan er op de agenda van de Vakraad Leren en Ontwikkelen?
- Programma Onderwijs Onderweg
- Toekomstbestendig brandweerduikonderwijs
- Aantoonbare vakbekwaamheid
- Programmering voor het Ontwikkelfonds in 2026
- Optimaliseren van proces rondom de vouchergelden.
Bekijk ook
Communicatie over natuurbrandrisico’s leidt niet aantoonbaar tot meer brandstichting
2 december 2025
Communicatie over natuurbrandrisico’s zorgt níet voor meer natuurbranden. Dat blijkt uit een inventarisatie van het NIPV. Hoewel het spanningsveld tussen risicocommunicatie en mogelijke brandstichting internationaal wordt herkend, is er geen bewijs gevonden dat informatievoorziening mensen aanzet tot het opzettelijk veroorzaken van natuurbranden.

Brandstichters herkennen risico’s toch al
Uit gesprekken met (inter)nationale experts blijkt dat mensen die bewust een natuurbrand willen aansteken, zelf weten wanneer de omstandigheden gunstig zijn. Publieke communicatie verandert dat niet. In het buitenland is zelfs het tegenovergestelde zichtbaar: goed geïnformeerde gemeenschappen blijken alerter, wat leidt tot minder branden door nalatigheid en meer sociale controle op brandstichting.
Communicatie blijft essentieel
Natuurbrand-risicocommunicatie voorkomt dat burgers onvoorbereid worden getroffen wanneer het risico plots toeneemt. Door het jaar heen informeren over preventie, en op risicovolle dagen gericht waarschuwen en handelingsperspectieven bieden, zorgt ervoor dat mensen weten wat ze kunnen doen: vóór en tijdens een natuurbrand.
Communicatie ligt vooral bij veiligheidsregio’s
Veiligheidsregio’s richten zich zowel op preventie als op risicocommunicatie, zoals in de campagne ‘Voorkomen van vuur is jouw natuur’. Natuurbeheerders stellen zich vaak wat terughoudender op, onder meer omdat zij actieve natuurbrand-risicocommunicatie vaak niet als hun taak zien en uit de veronderstelling dat communicatie brandstichting kan uitlokken. Internationale voorbeelden laten echter zien dat effectieve risicocommunicatie juist een gezamenlijk proces is, waarin meerdere partijen – van overheden en brandweer tot natuurbeheerders, onderwijs en burgers – een rol spelen.
Lessen voor de praktijk
Uit de inventarisatie komen vier belangrijke aanbevelingen:
- Ontwikkel een landelijke richtlijn voor natuurbrand-risicocommunicatie, met heldere rollen en verantwoordelijkheden.
- Communiceer het hele jaar door én situatiegericht: combineer bewustwording met gerichte waarschuwingen op risicovolle dagen.
- Investeer in educatie en publiekscampagnes, vooral gericht op jongeren, recreanten en bewoners in natuurbrandgevoelige gebieden.
- Monitor en evalueer natuurbrand-risicocommunicatie zodat duidelijk wordt wat werkt.
Lees het rapport
Bekijk ook
ProRail en NIPV onderzoeken brandveiligheid van elektrische fietsen en scooters in stallingen
1 december 2025
Het aantal elektrische fietsen en scooters in Nederland groeit snel. Ook op stations ziet ProRail deze toename duidelijk terug in de fietsenstallingen. Omdat elektrische fietsen, door hun accu, een ander brandgedrag vertonen dan niet-elektrische fietsen, is het belangrijk om te weten of de huidige stallingen voldoende brandveilig zijn.

Nils Rosmuller, lector Energie en transportveiligheid: “Een brand in een fietsenstalling anno 2025 is niet dezelfde brand als tien jaar geleden. Dankzij brandproeven met light electric vehicles (e-bikes, e-scooters, fatbikes) en grondige gebouwanalyses krijgen we waardevolle nieuwe inzichten in brandveiligheid. Kennis die helpt om onderbouwde keuzes te maken voor maatregelen die de veiligheid in en rond fietsenstallingen verder gaan borgen.”
Om dat te onderzoeken voerde het NIPV in opdracht van ProRail een meerjarig onderzoek uit. Dit onderzoek moet binnen afzienbare tijd leiden tot een onderbouwde risicoafweging door ProRail en een toekomstbestendig brandveiligheidsbeleid voor de stallingen.
Drie fasen in het onderzoek naar brandveiligheidsmaatregelen
Het onderzoek bestond uit drie fasen. Elke fase leverde nieuwe inzichten op over branden van elektrische tweewielers in stallingen en mogelijke maatregelen. Op basis daarvan kan ProRail een risicoafweging maken.
Fase 1: Brandgedrag van individuele tweewielers
In deze fase onderzocht het NIPV het brandgedrag van uiteenlopende elektrische en niet-elektrische fietsen en scooters. Doel was om inzicht te krijgen in het brandverloop en in de kans op branduitbreiding naar andere tweewielers.
Fase 2: Brandverloop in een stalling
Omdat uit fase 1 bleek dat branduitbreiding bij meerdere typen elektrische tweewielers aannemelijk is, richtte fase 2 zich op praktijkexperimenten in een nagebouwde inpandige stalling. Doel was het beginnend brandverloop in een stallingssituatie met fietsen, fatbikes of scooters te bepalen. Daarnaast werden temperatuur en warmtestraling gemeten om inzicht te verkrijgen in de thermische belasting op gebouwdelen en de kans op branduitbreiding naar een andere rij tweewielers. Ook werd het effect van een sprinklerinstallatie getest.
Enkele conclusies van de experimenten in fase 1 en 2:
- Elektrische fietsen brandden met een hoger (piek) brandvermogen dan niet-elektrische fietsen maar de accessoires, zoals een kinderzitje, hebben ook een aanmerkelijke bijdrage aan het (piek) brandvermogen.
- Bij een stallingssituatie met 50 procent elektrische fietsen zonder sprinkler is het brandverloop snel:
- Tot 8 minuten brandt er één fiets.
- Na 10 minuten brandt één volledige rij van 14 fietsen.
- Na 12 minuten branden alle 28 fietsen. Er is een sterke versnelling in de snelheid van branduitbreiding.
- Accucellen kunnen al brandend over een gangpad in een stalling heen springen.
- Accucellen kunnen soms meer dan 10 seconden nabranden. Branduitbreiding naar een andere rij door wegschietende accucellen kan daardoor mogelijk plaatsvinden.
Fase 3: Maatregelen afstemmen op brandveiligheidsdoelstellingen
De resultaten uit fase 1 en 2 zijn gecombineerd tot een voorstel van mogelijke brandveiligheidsmaatregelen. Hierbij worden maatregelen aangedragen voor het bereiken van de volgende brandveiligheidsdoelstellingen:
- Voorkomen van het ontstaan van brand.
- Beperken van de kans op slachtoffers en gewonden.
- Beperken van de brandomvang in de stalling.
- Uitbranden van een stalling accepteren, maar de effecten van een dergelijke brand beperken.
- Beperken van de branduitbreiding buiten de stalling.
Voor drie typen van fietsenstallingen en de genoemde brandveiligheidsdoelstellingen zijn brandveiligheidsmaatregelen geïdentificeerd. Deze zijn in het rapport in een overzichtelijke tabel samengevat.
Conclusie
De onderzoeksresultaten laten zien dat het brandverloop in stallingen verandert als gevolg van de opkomst van elektrische fietsen, fatbikes en scooters. Dit maakt dat een heroverweging van het bestaande brandveiligheidsconcept voor fietsenstallingen op zijn plaats is.
ProRail gebruikt de opgedane kennis in het onderzoek en het voorstel voor maatregelen uit fase 3 om een eigen risicoafweging te maken, die uiteindelijk leidt tot een actueel brandveiligheidsbeleid voor fietsenstallingen dat past bij de ontwikkelingen in de samenleving.
Lees de rapporten
-
Brandveiligheidsmaatregelen in het kader van de energietransitie: (fietsen)stallingen
pdf | 3 MB | 01-12-2025 -
Brandexperimenten stallingsituatie (elektrische) fietsen, fatbikes en (elektrische) scooters
pdf | 4 MB | 01-12-2025 -
Brandexperimenten (elektrische) fietsen en (elektrische) scooters
pdf | 9 MB | 07-01-2025
Bekijk ook
Blog: Het ontbreken van een Wildland-Urban Interface (WUI) is een gemiste kans
28 november 2025
In Nederland ontbreekt een kaart die de risicogebieden voor natuurbranden inzichtelijk maakt. Terwijl een natuurbrand in Nederland in potentie grote impact heeft, blogt onderzoeker Hugo Lambrechts.

Als gevolg van klimaatverandering verandert in Nederland het risico op natuurbranden. Daarnaast is Nederland dichtbevolkt, heeft het veel natuur en groen en is er een grote overlap tussen vegetatie en bebouwing met menselijke gebruik. Daardoor kan een natuurbrand in Nederland potentieel grote impact hebben.
De overgangszone waar bebouwing en menselijke activiteiten direct grenzen aan of ingebed zijn in natuurgebieden heet internationaal de Wildland-Urban Interface (WUI). Met uitzondering van de VS beschikken maar weinig landen over de inzichten waar deze gebieden zich bevinden in een WUI-kaart op nationaal niveau. Ook in Nederland hebben we geen WUI-kaart. En dat is een gemiste kans.
Door het maken van een WUI-kaart wordt duidelijk waar de risicogebieden in Nederland zich bevinden. Dit is van groot belang voor de brandweer en veiligheidsregio’s voor strategieontwikkeling, operationele inzet en risicobeheer. Daarnaast is het relevant voor natuur- en terreinbeheerders met het oog op risicobeheersing en natuurbeheer. En voor bewoners van WUI-gebieden ten behoeve van bewustwording en het nemen van preventieve maatregelen.
In de WUI zijn vuurbrokken en vliegvuur (‘embers’ en ‘firebrands’) een groot gevaar, omdat ze huizen en tuinen kunnen ontsteken, vaak op tientallen tot honderden meters afstand van de hoofdbrand. Daarom kunnen het landschap en het erf sterk bijdragen aan risicovermindering. Denk bijvoorbeeld aan het aanpassen van de vegetatiestructuur: van dichte bomen naar losse bomen, vervolgens naar tuin en open ruimte. Dit trapsgewijze patroon vermindert de intensiteit van vuur.

Daarnaast is een ‘defensible space’ wenselijk tussen brandbare vegetatie en de woning om de kans op overslag te verminderen. Door huis en tuin ‘hardening’ wordt de brandveiligheid vergroot: er worden brandwerende materialen aangebracht en door onderhoud aan de tuin wordt brandbaar materiaal weggenomen. Ook is een zone met natuurbeheer en verminderde brandstof in de WUI nodig om het risico voor brandweermensen tijdens bestrijding te verminderen.
De WUI vraagt om verantwoordelijkheid en bewustwording bij bewoners en lokale gemeenschappen om deze ‘defensible spaces’ te maken. Natuurbrandveiligheid is niet alleen een individuele maar ook een collectieve verantwoordelijkheid.
Kortom, de WUI is een cruciale zone waar technische, ruimtelijke en sociale maatregelen samen moeten komen om de impact van natuurbranden te beperken en de weerbaarheid van gemeenschappen te vergroten. Maar dan moeten we ze eerst in kaart brengen.
Medio januari publiceer ik mijn onderzoek dat antwoord geeft op de vraag ‘Wat is de WUI in Nederland’. Het daaropvolgende onderzoek dat staat gepland voor maart moet antwoord geven op de vraag ‘Waar is de WUI in Nederland’.
Hugo Lambrechts
Onderzoeker-adviseur brandweerzorg
Meer aandacht voor actuele ontwikkelingen in herziene leergang Ploegchef
27 november 2025
“De leergang Ploegchef is herzien. Deze sluit aan bij het in 2024 geactualiseerde kwalificatiedossier Ploegchef en bij de wens om in deze opleiding meer aandacht te geven aan actuele ontwikkelingen in het werkveld”, vertelt Janneke Titzing, onderwijskundige bij het NIPV. “Deze wens komt voort uit diverse signalen vanuit het werkveld, onder andere output van de jaarlijkse bijeenkomsten (Community of Practice) Ploegchef. Daarnaast maken we actief gebruik van resultaten uit recente onderzoeken, denk hierbij bijvoorbeeld aan het NIPV-onderzoek naar beheersmatig leiderschap bij de brandweer.”

Drie actuele thema’s
Concreet is er in de leergang meer aandacht voor de volgende drie thema’s:
Diversiteit en inclusie
De ploegchef speelt een sleutelrol in het creëren van een veilig, respectvol en inclusief werkklimaat. De houding, taal en keuzes van de ploegchef beïnvloeden hoe mensen zich voelen binnen het team. De deelnemers leren hoe diversiteit is te herkennen en te benutten, hoe ze bruggen bouwen tussen verschillende groepen en hoe ze effectief optreden bij conflicten of tegengestelde belangen. Er wordt gewerkt aan bewustwording, vaardigheden en concrete acties voor een verbonden en inclusieve ploegcultuur.
Vitaliteit van het brandweerpersoneel, in het bijzonder voor mentale weerbaarheid
Hulpverleners kunnen geconfronteerd worden met ingrijpende gebeurtenissen, zoals reanimaties, omgaan met (dodelijke) slachtoffers en andere onvoorspelbare incidenten. Deze kunnen gepaard gaan met gevoelens van onmacht, onzekerheid en men kan dit als schokkend ervaren. Juist brandweermensen lopen hierdoor het risico dat zij psychische klachten ontwikkelen en daardoor hun inzetbaarheid verminderen. Om de kans hierop te verkleinen, is het belangrijk dat hun leidinggevenden, de ploegchefs, niet alleen op de fysieke fitheid, maar ook op de mentale veerkracht van hun ploeg letten en weten hoe te handelen.
Collectief leiderschap
De ploegchef heeft een bijzondere positie in de organisatie tussen de ploeg en leidinggevenden in. Het kan soms een vrij solistische functie zijn. De ploegchef zorgt voor de ploeg, maar wie zorgt er voor de ploegchef? Bij wie kan de ploegchef terecht om te sparren over alle vraagstukken die hem of haar in de positie als ploegchef bezighouden? Janneke Titzing: “Op basis van inzichten uit het NIPV-onderzoek naar beheersmatig leiderschap bij de brandweer ontwikkelden we een spel dat relevante dilemma’s en casuïstiek op het gebied van (beheersmatig) leiderschap voor ploegchefs bevat. Het spel is erop gericht om ploegchefs op een laagdrempelige en gestructureerde manier met elkaar in gesprek te laten gaan, ervaringen te delen en van elkaar te leren.”
Vanaf 2026 beschikbaar in Canvas en te volgen bij roi’s en NIPV
Vanaf januari 2026 is de herziene leergang Ploegchef beschikbaar in Canvas. De opleiding kan dan, naast de mogelijkheid om deze bij het NIPV te volgen, ook worden verzorgd door de reginale opleidingsinstituten (roi’s).
Opleidingsplekken beschikbaar voor start leergang in april 2026
In april 2026 gaat een leergang Ploegchef bij het NIPV van start. Er zijn nog plaatsen beschikbaar. Kijk voor meer informatie en aanmelding op de pagina leergang Ploegchef.
Bekijk ook
2025: jaar van inzichten en leerpunten voor bestrijden van natuurbranden
26 november 2025
“In Nederland werken we stap voor stap aan een brandweer die beter is toegerust op natuurbranden die frequenter, complexer en onvoorspelbaarder worden. Daarbij hebben we in 2025 forse stappen gezet richting wat wij ‘slimme repressie’ noemen.” Edwin Kok, coördinator Taskforce Natuurbrand (Brandweer Nederland) en Jelmer Dam, landelijk coördinator Natuurbrandbeheersing (NIPV), vertellen over de concrete gezamenlijke acties om daar invulling aan te geven. “Als coördinatoren binnen het thema natuurbrandbeheersing stimuleren wij een intensieve samenwerking. Vanuit deze rollen proberen wij de verschillende initiatieven, opleidingen en operationele ervaringen met elkaar te verbinden.”

Slimme repressie is handelen op basis van kennis
“Slimme repressie gaat voor ons over méér dan alleen ‘anders blussen’. Het gaat over het doordacht inzetten van mensen, materieel en informatie, in samenhang met elkaar. Niet alleen reageren op het vuur dat je ziet, maar handelen op basis van kennis over vuurgedrag, landschap, weer en veiligheid van onze eigen inzet.”
Visie en uitvoeringsplan natuurbrand
“Die manier van kijken staat ook centraal in de visie ‘Voorbereid op natuurbranden’ die eind 2023 is vastgesteld in de Raad van Commandanten en Directeuren Veiligheidsregio (RCDV). Daarin staat dat natuurbrandbeheersing vraagt om een integrale benadering: van ruimtelijke inrichting en preventie tot en met training, analyse en operationele inzet. Het op de visie volgende uitvoeringsplan vertaalt dat naar concrete acties. Onder de noemer ‘slimme repressie’ werken we aan tactieken, procedures en opleidingslijnen die passen bij de realiteit van vandaag: grote oppervlakten, wisselende brandintensiteit, verschillende brandtypen en soms beperkte beschikbaarheid van bluswater.”
Leren van landen met meer ervaring
“Een belangrijk inzicht is dat we deze ontwikkeling niet alléén kunnen vormgeven vanuit de Nederlandse praktijk. Landen als Spanje, Portugal en Italië hebben al decennialang ervaring met grote natuurbranden, en hebben hun methoden in de loop der jaren verder verfijnd. Daarom hebben we in 2025 vanuit onze specialistische teams bewust geïnvesteerd in internationale uitwisseling. We hebben niet alleen gekeken, maar ook daadwerkelijk meegedraaid in operationele inzetten en opleidingen.”
Elke schakel een duidelijke rol
“Wat vooral opvalt in het buitenland, is hoe geïntegreerd men werkt. Verschillende middelen en technieken worden gelijktijdig ingezet: teams met handgereedschappen die brandgangen aanleggen, bulldozers die lijnen trekken, helikopters en vliegtuigen die gericht inzetten op kritieke punten. Alles staat in het teken van een samenhangende inzet, waarin iedere schakel een duidelijke rol heeft. De luchtmiddelen werken niet los van de grondteams, maar juist samen. Die integrale manier van werken sluit goed aan bij onze ambitie om in Nederland meer vanuit scenario’s en analyse te werken, in plaats van uitsluitend vanuit het aanwezige materieel.”
Omgaan met onzekerheid
“Minstens zo indrukwekkend is de manier waarop collega’s in het buitenland omgaan met onzekerheid. Natuurbranden zijn per definitie dynamisch: het weer verandert, de topografie verschilt, de vegetatie is nooit overal hetzelfde. Toch weten zij vanuit een basis van kennis en ervaring relatief zeker te werken in omstandigheden die voor ons soms nog erg onvoorspelbaar zijn. Ze investeren sterk in vuuranalyse, in het lezen van het landschap en in het voortdurend bijstellen van het tactisch plan. Juist die houding – rustig blijven, blijven analyseren, en binnen onzekerheid toch doordachte keuzes maken – is een belangrijk element van slimme repressie zoals wij die verder willen ontwikkelen.”
Leren van het buitenland in 2025
“Om concreet te leren, hebben we in 2025 een reeks internationale activiteiten georganiseerd en gefaciliteerd. Een greep uit wat we samen met onze partners hebben gedaan:
- Met 40 collega’s hebben we grote natuurbranden bestreden in Galicië. Daar hebben we geleerd hoe men verschillende tactieken tegelijkertijd inzet in steile, bosrijke gebieden, met beperkte toegang en veel variatie in vegetatie.
- 2Met 9 collega’s zijn we, samen met twee Chinook-helikopters van de luchtmacht, naar Castilla & León geweest om de Spaanse brandweer te ondersteunen bij helikopter-inzetten. Zo koppelen we onze ervaring met luchtsteun aan hun natuurbrandtactieken.

- Acht collega’s hebben in Catalonië een opleiding beheerbrand gevolgd. Het gecontroleerd gebruik van vuur als beheersmaatregel is daar een regulier instrument in het pakket van natuurbrand-beheersing.
- Vier collega’s hebben operationeel meegedraaid met de natuurbrandspecialisten in Catalonië, direct in de dagelijkse praktijk van natuurbrandbestrijding.

- Tien collega’s hebben in Italië de opleiding Fire Weather gevolgd. Daarmee versterken we ons begrip van de invloed van weer en microklimaat op natuurbrandgedrag.
- De internationale opleiding Natuurbrandanalyse wordt dit jaar voor het eerst in Nederland georganiseerd. Dertien Nederlandse collega’s nemen deel vanuit de specialistische teams. Daarmee bouwen we gericht verder om ons kennisniveau te verhogen, samen met onze Duitse en Belgische collega’s.
- Eén van onze natuurbrandanalisten heeft twee weken meegedraaid in het European Crisis Coordination Centre (ERCC) in Brussel. Vanuit daar is meegekeken met de verdeling van schaarse middelen in een druk natuurbrandjaar in Europa.

- Eén collega heeft meegedraaid met de Portugese natuurbrandanalisten. Daarmee halen we specifieke kennis over vuuranalyse en besluitvorming in complexe situaties naar Nederland.
- Tot slot zijn acht Catalaanse collega’s een week bij ons op bezoek geweest. Zij hebben ons verder onderwezen in het bestrijden van natuurbranden met minimale of geen inzet van water, een benadering die in sommige Nederlandse scenario’s steeds relevanter kan worden.”

Vertalen naar Nederlandse context
“Deze activiteiten zijn geen losse projectjes binnen het uitvoeringsplan, maar vormen een samenhangend leertraject. We brengen de ervaringen samen, analyseren ze en vertalen ze naar de Nederlandse context. Wat betekent het bijvoorbeeld voor onze standaard inzetprocedure als we meer met handgereedschap en mechanische middelen willen werken? Welke eisen stelt dat aan opleiding, oefening, logistiek en veiligheid? En hoe borgen we dat natuurbrandanalyse een vast onderdeel wordt van onze voorbereiding en commandovoering? Brian Verhoeven (onderzoeker, NIPV) schreef een interessant rapport over de elementen die we van onze collega’s uit Catalonië kunnen leren.”
“Voor het Uitvoeringsprogramma Natuurbrandbeheersing bouwen we hier de komende periode systematisch op voort. De kennis uit Spanje, Portugal en Italië wordt gekoppeld aan onze eigen ontwikkelingen, leidraden en les- en leerpakketten. Slimme repressie krijgt daarmee steeds meer vorm als een combinatie van:
- doordachte inzetconcepten, gebaseerd op analyse en scenario’s;
- een mix van middelen: van voertuigen en water tot handgereedschap, machines en – waar mogelijk snelle – luchtsteun;
- een sterkere rol voor weers- en vuuranalyse in de besluitvorming;
- en een cultuur waarin we leren om rustig en gestructureerd te blijven handelen in onzekere omstandigheden.”
Versteviging Nederlandse positie in Europese netwerk
“Tegelijkertijd verstevigen we onze positie in het Europese netwerk rond natuurbrandbeheersing. Door opleidingen naar Nederland te halen en collega’s uit andere landen hier te ontvangen, verschuiven we van ‘alleen maar leren’ naar ‘samen ontwikkelen’. Die wederkerigheid is belangrijk: we halen kennis op, maar laten ook zien wat wij te bieden hebben, bijvoorbeeld op het gebied van samenwerking in de veiligheidsregio’s en de koppeling met crisisbeheersing in brede zin.”
Geen sprint maar een marathon
“De weg naar volledig uitgewerkte slimme repressie is geen korte sprint, maar een reeks beheerste stappen. 2025 is daarin een belangrijk jaar geweest. De inzet nu is om de lessen niet op de plank te laten liggen, maar ze zichtbaar te laten landen in onze doctrines, opleidingen en oefeningen. Dat doen we zorgvuldig, in afstemming met de regio’s en met oog voor de dagelijkse praktijk.”
“In de komende jaren zullen we die vertaling verder uitwerken: met voorbeelden van aangepaste oefenvormen, integrale natuurbrandanalyse en ervaringen uit de regio’s die al met onderdelen van slimme repressie experimenteren.”
“Voor nu willen wij alle collega’s bedanken die zich dit jaar in binnen- en buitenland hebben ingezet om deze kennis op te bouwen en te delen. Jullie ervaringen vormen een belangrijk fundament onder de manier waarop wij in Nederland de komende jaren natuurbrandveiligheid willen versterken.”
Bekijk ook
Blog: Bevolkingszorg, nazorg en herstelzorg: samenhang voorbij de vlam
25 november 2025
Ook in de actuele discussie over maatschappelijke weerbaarheid krijgen herstel en nazorg weinig aandacht. Ten onrechte, zegt bijzonder hoogleraar Crises, Veiligheid & Gezondheid Michel Dückers. Want de gevolgen voor mens en samenleving in de nafase werken diep en langdurig door. In deze blog gaat hij hier verder op in. Dückers is bijzonder hoogleraar Crises, Veiligheid & Gezondheid aan de Rijksuniversiteit Groningen, ARQ, NIPV, Nivel & RIVM.

Maatschappelijke weerbaarheid en veerkracht draaien om het vermogen om verstoringen en dreigingen te kunnen weerstaan of doorstaan. In hoeverre is de samenleving opgewassen tegen de impact en in staat om de gevolgen in te dammen, terug te veren, te helen en zich aan te passen? Na het bestrijden van de dreiging volgt de terugkeer naar ‘het normale’. Binnen de Nederlandse crisisorganisatie wordt een uniek begrippenkader gehanteerd om deze opgave in de nafase omschrijven, waaronder bevolkingszorg, nazorg en herstelzorg.
Maar wat gaat er achter deze begrippen schuil en wat vraagt het van overheden, burgers en bedrijven? Deze blog is een poging om deze thematische aandachtsgebieden binnen de crisistijdlijn uit te werken met oog voor hun onderlinge samenhang.
De veiligheidsketen
In figuur 1 is de veiligheidsketen weergegeven. Te zien is hoe oog voor risico’s (proactie) wordt gevolgd door maatregelen om risico’s te beheersen (preventie) en capaciteit op te bouwen voor als het mis mocht gaan (preparatie). Zodra de ramp zich voltrekt, zal de inzet in de acute fase gericht zijn op het bestrijden en indammen van de dreiging (respons/repressie).
Daarna volgt de veelal langdurige nafase waarin oplossingen worden gezocht voor ontstane materiële en immateriële schade en verliezen, maar ook de aanleiding, het verloop en de aanpak van de ramp worden bestudeerd en verantwoording wordt afgelegd (herstel/nazorg). De nafase is zo bezien vooral een tijdsindeling.
Figuur 1 wekt ten onrechte de indruk dat de fasen lineair achter elkaar volgen en iedere volgende fase begint zodra de vorige is gerealiseerd. Evenmin is de tijdsduur gelijk en staat niet vast. Het lijkt bijvoorbeeld alsof de acute fase en de nafase even lang duren, maar dat pakt natuurlijk in werkelijkheid anders uit. De acute fase kan uren, dagen en zelfs weken of maanden duren, bijvoorbeeld bij een overstroming of pandemie. Bij de nafase gaat het om maanden tot, bij grote rampen of gebeurtenissen met omvangrijke schade, vele jaren.

NB Uiteraard zijn de tijdsfasen zoals hier beschreven een vereenvoudiging. Dat is al aangestipt, maar we hebben het nog niet gehad over gelijktijdige crises, stapeling van gebeurtenissen of het verloop van langdurig sluimerende crises met een diffuse acute fase. Dat gaat echter te ver voor deze bijdrage.
Drie aandachtsgebieden
Waaruit bestaat nu de opgave in de (opbouw naar de) nafase? Die kunnen we ruwweg benaderen vanuit drie aandachtsgebieden die voor een deel overlappen.
In figuur 2 is terug te zien dat ‘bevolkingszorg’ vooral de acute fase bestrijkt en voorziet in een opmaat of vertrekpunt voor de uitdagingen in de nafase die onder de verantwoordelijkheid vallen van de gemeentelijke crisisbeheersing.
‘Nazorg’ is gericht op psychosociale ondersteuning en zorg voor getroffen burgers en professionals (de mens) en loopt van de acute fase langdurig door in de nafase. Datzelfde geldt voor ‘herstelzorg’ dat verder gaat dan mensen, maar ook dieren, materiële zaken, culturele aspecten en de sociale en fysieke leefomgeving omvat, inclusief maatschappelijke randvoorwaarden zoals openbaar bestuur en rechtspraak (zie Dückers, M. & Van Zutphen, R. (2025). Herstelzorg. Basisboek crisisbeheersing. Boom).

Bevolkingszorg
Het ‘Eindadvies Uniform Kwaliteitskader Bevolkingszorg (UKB)’ beschrijft gemeentelijke crisisbeheersing en bevolkingszorg als volgt: ‘Gemeentelijke crisisbeheersing omvat alle opgeschaalde werkzaamheden van een gemeente ten tijde van een incident, ramp of crisis. Het deel van deze werkzaamheden dat is georganiseerd binnen de hoofdstructuur van de rampenbestrijding en crisisbeheersing vindt plaats onder de noemer bevolkingszorg, zoals omschreven in het Besluit veiligheidsregio’s. Tijdens grote ongevallen, rampen en acute crises is bevolkingszorg tevens het aanspreekpunt voor de andere hulpverleningsketens zoals brandweer, politie en GHOR voor de samenwerking tussen de betrokken gemeentelijke diensten. Bevolkingszorg is gericht op de acute fase en daarom is het van belang dat voor de middellange (24-72 uur) en lange termijn (> 72 uur) [tussen incidentgemeenten en bevolkingszorg] wordt afgestemd over de wijze waarop de gemeentelijke crisisbeheersing wordt vormgegeven’ (zie Veiligheidsberaad (2023). Eindadvies Uniform Kwaliteitskader Bevolkingszorg).
Welke taken vallen onder bevolkingszorg? Het eindadvies UKB onderscheidt:
- Verzorgen van crisiscommunicatie
- Voorzien in opvang en verzorging van de bevolking
- Voorbereiden van de nafase ten behoeve van getroffen gemeenten
- Coördineren van het informeren van verwanten van slachtoffers
- Adviseren van het regionaal operationeel team
- Coördineren van de registratie van slachtoffers en schade(gevallen) ten behoeve van bovenstaande taken.
Deze taken zijn verwant aan de oorspronkelijke omschrijving in het Besluit veiligheidsregio’s, waarbij expliciet ‘de preparatie op de nafase’ is opgenomen. Bovendien is de coördinatie van de registratie van ‘slachtoffers’ – of liever getroffenen – en ‘schade(gevallen)’ dienstbaar gemaakt aan de overige taken.
Nazorg
Een nazorgdefinitie is uitgewerkt in de ‘Multidisciplinaire richtlijn psychosociaal crisismanagement‘: ‘alle zorg-, hulp- en/of dienstverlening die geleverd wordt ter ondersteuning, begeleiding of monitoring van mensen tijdens de nafase van een (ingrijpende) gebeurtenis’.
In de richtlijn wordt een onderscheid gemaakt in vijf categorieën van psychosociale ondersteuning en zorg, die samen kunnen bijdragen aan het herstel en de preventie van (langdurige) gezondheidsklachten. In het ‘Basisboek crisisbeheersing‘ vatten Jansen en Bertholet deze samen:
- Basiszorg
Het waarborgen van veiligheid en het vervullen van primaire behoeften, zoals onderdak, voedsel, medische zorg en medicatie. Dit vormt de eerste stap in het bieden van stabiliteit en bescherming voor de getroffenen. Het helpt stressoren te minimaliseren, zodat getroffenen zich beter kunnen richten op het verwerken van de ramp. - Informatie
Informatievoorziening is van cruciaal belang in de nasleep van een ramp of crisis. Getroffenen hebben behoefte aan betrouwbare en duidelijke informatie over de gebeurtenis zelf, de stand van zaken, het lot van dierbaren en wat zij kunnen verwachten. Goede informatie vermindert onzekerheid en helpt getroffenen ook met een gevoel van controle over de eigen situatie, wat essentieel is voor hun herstel. - Emotionele en sociale steun
Sociaal-emotionele steun richt zich op het bieden van erkenning, betrokkenheid en begrip voor de emoties die getroffenen ervaren. Dit kan variëren van het bieden van een luisterend oor tot het aanbieden van sociale interactie en het bevorderen van een gevoel van verbondenheid met anderen. - Praktische hulp
Na een crisis kunnen getroffenen worden geconfronteerd met praktische problemen die hun dagelijkse functioneren verstoren. Dit kan variëren van administratieve kwesties, zoals het aanvragen van schadevergoeding of het regelen van verzekeringen, tot juridische en financiële vraagstukken. Het bieden van praktische hulp helpt getroffenen hun leven weer op de rails te krijgen, door het wegnemen van barrières die hun herstelproces belemmeren. - Zorg bij gezondheidsklachten
Hoewel de meeste getroffenen met de juiste ondersteuning zelfstandig zullen herstellen van een crisis, kunnen sommigen langdurige of ernstige psychosociale problemen ervaren, zoals angst, depressie of posttraumatische stressstoornis (PTSS). Het tijdig signaleren van deze klachten en het doorverwijzen naar gespecialiseerde zorg is essentieel om te voorkomen dat problemen chronisch worden.
Dit vat samen hoe nazorg neerkomt op ‘psychosociaal crisismanagement’ zodra door verschillende crisisfasen heen bewust wordt nagedacht over de impact van ingrijpende gebeurtenissen en benodigde ondersteuning en zorg voor burgers en professional. Er zijn afzonderlijke richtlijnen ontwikkeld voor hulpdiensten en defensiepersoneel en zorgprofessionals.
Herstelzorg
Herstelzorg wordt nog niet zo lang gebruikt. De Evaluatiecommissie Evaluatie Wet veiligheidsregio’s hanteert de termen ‘herstel’ en ‘herstelfase’. Dat geldt eveneens voor de ‘Contourennota Versterking Crisisbeheersing en Brandweerzorg‘.
De contourennota hanteert ‘herstel’ en ‘nafase’ en benoemt meerdere aandachtsgebieden uit figuur 2 in samenhang: ‘De nafase omvat meer activiteiten dan de nazorg (in het kader van bevolkingszorg) en maakt reeds een belangrijk onderdeel uit van de crisisrespons’ (p. 10). In de contourennota en in de Evaluatie Wet veiligheidsregio’s wordt overigens niet nader uitgewerkt wat de herstelfase of -opgave allemaal omvat.
Wel wordt herstel ondubbelzinnig gezien als onderdeel van de crisisbeheersing, neem deze tekst uit de wetsevaluatie: ‘De commissie ziet de herstelfase nadrukkelijk als onderdeel van crisisbeheersing en onderstreept het belang om oog te hebben voor de geleidelijke overgang van de acute respons naar een situatie van langdurige respons gecombineerd met terugkeer naar de reguliere situatie’ (p. 133).
Herstelzorg bevat een element van ‘herstel’. Dat kan neerkomen op herstel op eigen kracht, van wat is beschadigd, materieel of immaterieel, zichtbaar of minder zichtbaar. De toevoeging ‘zorg’ geeft aan dat dit herstel niet in alle gevallen vanzelf zal gaan en inzet van een verantwoordelijke partij vergt, bijvoorbeeld een overheid. Afhankelijk van de schaal van de ramp of crisis kan herstelzorg naast lokale inspanningen ook overkoepelende coördinatie en ondersteuning vereisen vanuit bovenregionale of landelijke overheden.
Herstelzorg draait om de terugkeer naar het normale leven na de ramp. In de praktijk is dat niet altijd mogelijk, zeker als sprake is van menselijke verliezen of andere zaken die onvervangbaar zijn voor getroffen burgers, of zelfs de samenleving als geheel raken.
Los van de scope gericht op (psychosociale) opvang en ondersteuning voor getroffenen op korte en langere termijn, tevens onderdeel van bevolkingszorg en nazorg, raakt de thematiek van herstelzorg, afhankelijk van de schaal van ramp of crisis, allerlei beleidsterreinen.
De reikwijdte is uitgewerkt in thematische overzichten. Voor lokale overheden is dit eerder beschreven in ‘En nu …? handboek voor de nafase van incidenten, rampen en crises’. Op landelijk niveau zijn thematische lijsten opgenomen in ‘Richting geven aan de laatste schakel: de nafase’ en het ‘Nationaal Handboek Crisisbeheersing’. Zie de lijst met nafasethema’s hieronder. Bijsluiter: de lokale en nationale thema’s zijn niet altijd bij iedere gebeurtenis van toepassing. Het zijn hulpmiddelen voor de planning en uitvoering van herstelzorg.
Nafasethema’s Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming
- Coördinatie en organisatie nafase
- Verantwoording afleggen/politieke verantwoording
- Continuïteit en herstel vitale processen
- Registreren en volgen getroffenen/evacués/slachtoffers
- (Her)huisvesting, herstel en wederopbouw
- Voedselvoorziening
- Gezondheidszorg
- Psychosociale zorg/hulp
- Stimuleren sociale cohesie samenleving
- Noodmaatregelen sociale zekerheid
- Monitoren/aanpak natuur-, milieu- en landschapsschade
- Afvalverwerking/afvoer rioolwater
- Continuïteit openbaar bestuur, rechtspraak, politie etc.
- Continuïteit transport (o.a. vitale infrastructuur)
- Continuïteit economisch leven/marktwerking
- Veiligstellen cultureel erfgoed
- Damage assessment
- Reconstructie van het getroffen gebied
- Schadevergoedingen en financiële voorzieningen
- Registratie tijdelijke/semipermanente opvang geëvacueerd vee, dierengezondheid en dierenwelzijn
- Continuïteit hulpdiensten
- Publieksinformatie
- Uitvaart, rouwverwerking en herdenkingen
- (Strafrechtelijk) onderzoek en aansprakelijkheid
- (Rijks)toezicht
- Evaluatieonderzoek.
De opgave
Duidelijk mag zijn dat bevolkingszorg, nazorg en herstelzorg naast onderscheidende en overlappende ook complementaire aandachtsgebieden zijn. Ze vereisen afzonderlijk aandacht, maar idealiter moeten we ze in samenhang vormgeven met oog voor overdrachtsmomenten en veranderende prioriteiten.
Deze bijdrage bouwt voort op kaders die per aandachtsgebied beschikbaar zijn en in ontwikkeling zullen blijven. Dat laatste is onvermijdelijk. Ideeën over dreigingen, taken en benodigde capaciteiten zijn veranderlijk.
Ondanks deze dynamiek is het van belang dat we de aandachtsgebieden inhoudelijk en praktisch duurzaam aan elkaar verbinden. Wie is waarvoor verantwoordelijk, wanneer is een ander aan zet en hoe dat goed over te dragen en te faciliteren? Partners zullen vanuit eigen aandachtsgebieden en thema’s moeten uitzoomen en samenwerken aan de beantwoording van deze vragen, met oog voor behoeften vanuit burger en samenleving. Het zal tot uiting moeten komen in samenwerkingsnetwerken, strategieontwikkeling en scenariodenken. Dat biedt de beste garantie tegen verkokering. En het vergroot de kans dat het gedroomde potentieel van overheden, burgers en bedrijven daadwerkelijk wordt benut.
Belangrijk om voor ogen te houden, is dat voor bevolkingszorg, nazorg en herstelzorg geldt dat de inzet in de praktijk vooral wordt aangevlogen als een inspanningsverplichting en niet als een resultaatverplichting. De vraag wat een verantwoorde ondergrens is, kent op voorhand geen duidelijk antwoord (zie Dückers, M. & Geense, W. (2025). Bevolkingszorg. Basisboek crisisbeheersing. Boom). Zodra de partners aan tafel zitten om hun eigen rol in relatie tot de ander te doordenken, kan het daarom geen kwaad om meteen preciezer vast te stellen wat het streefniveau en de ondergrens van de inzet moet zijn.
Dat gaat ook op voor de vraag hoe we maatschappelijke initiatieven en burgerhulp structureel kunnen inbedden in de nafase, en welke vorm van coördinatie en ‘kwaliteitsbewaking’ minimaal nodig is. Zal het vanzelf gaan? Dat valt te betwijfelen. De opgave voorbij de vlam van de acute fase is complex en overstijgt organisaties, specialismen, domeinen, tijdsfasen en, niet onwaarschijnlijk, ook gebiedsgrenzen.
De olifant in de kamer
Weinigen zullen de relevantie van de opgave ontkennen. Toch zijn er redenen waarom het steeds onvoldoende lukt om binnen de crisisbeheersing aandacht te creëren voor het vraagstuk van de nafase. Enkele verklaringen hiervoor:
- De acute fase gaat gepaard met blikvernauwing, met focus op de primaire dreiging.
- Urgentie voor de nafase wordt pas gevoeld als het te laat is, zodra problemen ontstaan.
- Verantwoordelijkheden/eigenaarschap verdeeld over meerdere partijen maakt dat niemand echt verantwoordelijk/eigenaar is.
- Investeringen zijn afhankelijkheid van (tijdelijke) financiering uit verschillende bronnen.
- Bestuurlijke en ambtelijke verhoudingen zijn complex en liggen soms gevoelig.
Daarmee is de olifant in de kamer benoemd. Op het eerste gezicht als een probleem, maar indien goed ingezet draagt een olifant bij aan ecosystemen door bossen te vertrappen en waterpoelen te creëren. Dat is precies wat het landschap van bevolkingszorg, nazorg en herstelzorg in de nafase nodig heeft. Het is een voorwaarde om de maatschappelijke weerbaarheidsopdracht te completeren.
Michel Dückers
Bijzonder hoogleraar Crises, Veiligheid & GezondheidRijksuniversiteit Groningen, ARQ, NIPV, Nivel & RIVM
Geraadpleegde bronnen
Dückers, M. & Van Zutphen, R. (2025). Herstelzorg. Basisboek crisisbeheersing. Boom.
Veiligheidsberaad (2023) Eindadvies Uniform Kwaliteitskader Bevolkingszorg.
ARQ (2023). Multidisciplinaire richtlijn psychosociaal crisismanagement. ARQ Kenniscentrum Impact van Rampen en Crises.
Jansen, N. & Bertholet, A. (2025). Nazorg. Basisboek crisisbeheersing. Boom.
Evaluatiecommissie Wet veiligheidsregio’s (2020). Evaluatie Wet veiligheidsregio’s: naar toekomstbestendige crisisbeheersing en brandweerzorg.
Zannoni, M. (2011). En nu …? handboek voor de nafase van incidenten, rampen en crises. Boom.
Richting geven aan de laatste schakel (2012). Ministerie van Veiligheid en Justitie. Den Haag.
Nationaal handboek crisisbeheersing (2022). Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid. Den Haag.
Dückers, M. & Geense, W. (2025). Bevolkingszorg. Basisboek crisisbeheersing. Boom.
