2 Veiligheidsregio’s
In 2016 werd ze burgemeester van Edam-Volendam – en al op haar eerste kennismakingsronde merkte ze dat de gevolgen van de nieuwjaarsbrand in café ’t Hemeltje nog steeds hun effect op de inwoners hadden. In haar nieuwe rol als burgemeester én als ‘jas’ – zoals buitenstaanders in het vissersdorp worden genoemd – ging Lieke Sievers met een groep betrokken inwoners op zoek naar manieren om die gevolgen in een ‘tweedefaseverwerking’ op te pakken.
“Er was geen gecoördineerde hulpverlening zoals we die nu kennen,” vertelt Sievers over de manier waarop de hulpdiensten tijdens de ramp moesten ingrijpen. “Er werd ter plekke gehandeld, op grond van wat iedereen dacht dat goed was. Het was kort en hevig, eigenlijk niet eens een brand, maar de hitte was extreem heftig. Daardoor werd het binnen een armageddon.” Net als de vuurwerkramp in Enschede werd de cafébrand in ’t Hemeltje zo een van de tragische aanleidingen voor de vorming van de veiligheidsregio’s vanaf 2010. Dat feit speelde in haar hoofd mee toen Sievers in 2016 als voorzitter van de veiligheidsdirectie van Veiligheidsregio IJsselland solliciteerde naar de burgemeesterspost in Edam-Volendam.
“Ik was er tijdens mijn hele sollicitatieprocedure van doordrongen dat ik bij een veiligheidsregio vandaan kwam en dat juist Volendam een van de oorzaken is geweest voor de vorming van de veiligheidsregio’s,” zegt ze daarover. “Mijn ervaring als brandweercommandant en daarvoor bij de politie zorgde ervoor dat ik aansluiting kon vinden bij wat er hier is gebeurd. Niet alleen bij de getroffenen en de hulpverleners, ook bij omwonenden. Ik heb bewoners gesproken die aan het Zuideinde wonen, pal naast ’t Hemeltje, die slachtoffers met ernstige brandwonden hebben opgevangen en in een bad met koud water hebben gelegd. Ook bij hen heeft de ramp een onuitwisbare herinnering achtergelaten.”
Voor het leven getekend
Sievers was nog maar nauwelijks aan de slag als burgemeester toen haar duidelijk werd hoezeer de ramp van 1 januari 2001 nog voelbaar was in het voormalig vissersdorp aan het Markermeer. “Ik was me aan het inwerken en maakte met iedereen kennis, om zo te proberen thuis te geraken in de gemeente. In bijna elk gesprek ging het na drie vragen over de ramp”, vertelt ze over haar eerste maanden in Edam-Volendam. “Vervolgens maakte ik kennis met de twee stichtingen die zich nog altijd met de ramp bezighouden: de belangenvereniging van slachtoffers van de nieuwjaarsbrand en de stichting die de gelden beheert ter compensatie van het leed. Zij legden uit hoe we fysiek moesten blijven investeren in mensen, want er komen elke dag nieuwe operatietechnieken bij. De gemeente heeft zich verplicht om daarvoor 40 jaar lang een bedrag aan deze stichtingen over te maken: elke keer als er medische doorbraken zijn, mogen mensen daarvan gebruikmaken.”
Veel indringender bleek de behoefte aan verdere mentale verwerking, zo constateerde Sievers snel, samen met beide stichtingen. Die waren in de jaren daarvoor al op dezelfde onverwerkte emoties gestuit. In haar kennismakingsgesprekken had de pas aangetreden burgemeester gemerkt hoe moeilijk mensen het vonden om hun emoties over de ramp op tafel te leggen, zonder daarbij anderen te belasten. “Door al die ontmoetingen had ik het gevoel gekregen dat er overal een heel verhaal achter zat, met individueel leed in vele facetten daaronder. Ouders die een kind verliezen en voor het leven getekend zijn. Maar ook ouders van wie het kind gewond was geraakt en zich schuldig voelen over het feit dat hun kind nog leeft. Jongeren die het zelf hebben overleefd en zich afvragen waarom hun vriend of vriendin is overleden en zij zelf er nog zijn. Hoe spreek je dat allemaal aan elkaar uit?”
Bovendien waren in toenemende mate verwijten deel gaan uitmaken van alle onuitgesproken gevoelens. Die zetten druk op de solidariteit die er in het dorp heerste – en die solidariteit was aanvankelijk ongekend: al daags na de ramp was er een groep vooraanstaande Volendammers opgestaan om ervoor te zorgen dat de getroffenen geen individuele schadeclaims hoefden in te dienen. “Dat was in de wereld nog nergens vertoond,” zo plaatst Sievers die betrokkenheid in de gemeenschap in perspectief. Desondanks waren in de lange nasleep na de ramp gevoelens van ongenoegen gaan sluimeren die een wig in de gemeenschap hadden gedreven. “Wie ik ook sprak, of het nu getroffenen of ouders waren, of de mensen van de ambulancedienst, de politie en niet in de laatste plaats de brandweerlieden – er leefde van alles, maar ze wisten niet van elkaar hoe ze erin stonden. De rechtszaken die daarna zijn gevoerd, hebben diepe wonden geslagen. Ook bij de gemeente, waar veel lokale mensen werken. Zij werden erop aangekeken dat de preventiemaatregelen onvoldoende waren. Dat heeft er hier diep ingehakt.”
“Dat weer bespreekbaar maken viel niet mee: mensen waren kopschuw geworden. Het was steeds moeilijker geworden om de brug naar elkaar te vinden: er werd óver elkaar gesproken en niet mét elkaar.”
“Tijdens mijn kennismaking merkte ik wel dat iedereen in principe bereid was om met de ander te praten. Ze konden daarin alleen niet meer zelf de verbinding leggen. Blijkbaar was het mijn rol als ‘jas’ – omdat de niet-Volendammer vroeger in een jas liep en niet in klederdracht – om alle partijen te spreken en zo te ontdekken dat iedereen op zoek was. Op zoek naar het antwoord op de vraag: hoe komen we met elkaar verder? Daarom hebben we het tweedefaseverwerking genoemd.”
De jongeren van toen zijn de ouders van nu
Samen met de twee stichtingen koos de gemeente ervoor om die tweedefaseverwerking actief op te pakken. Het lot van de volgende generatie speelde een centrale rol in de overweging om daar niet langer mee te wachten. “De nieuwe generatie zat eraan te komen. De stichtingen hadden daar natuurlijk al wel over nagedacht. Gaan we het na 25 jaar herdenken? Maar we hebben het toch al rondom 20 jaar opgepakt. Dat bleek een goede greep te zijn: het gaf veel energie, mensen kregen precies het zetje dat ze nodig hadden. De loopgraven waren diep, dat splijt een gemeenschap. Je wilt dan niet dat het stil blijft in de volgende generatie. Er zitten nu kinderen op de middelbare school met ouders die het hebben meegemaakt. Jan Smit woonde in een straat met 20 gezinnen waarvan er 13 waren getroffen. Nick en Simon waren twee van de bezoekers van ‘t Hemeltje. Het ging aan niemands deur voorbij.”
Sievers schetst hoe de traumaverwerking in de gemeenschap zich steeds meer naar binnen had gekeerd. “Deze ramp was aanvankelijk net zo groot en landelijk nieuws als Enschede het jaar ervoor. Daarna is het een ramp van de gemeenschap zelf geworden, zeker in de tweede verwerking. Aan de ene kant was de jeugd van nu weinig op de hoogte, want het verhaal werd niet meer actief doorgegeven. Aan de andere kant is er toenemende belangstelling voor, want twintig jaar is een generatie hè? De ouders van toen zijn de grootouders van nu, de jongeren van toen zijn de ouders van nu. Soms zie je bij de slachtoffers nog altijd de uiterlijke kenmerken. Dan komen er vriendjes en vriendinnetjes spelen die zeggen: hé, wat is er met jouw papa aan de hand? Dan is het belangrijk dat papa weet hoe hij zijn verhaal kan vertellen.”
Verhalen als aanleiding voor de dialoog
Om de tweedefaseverwerking in goede banen te leiden, is in 2018 onder meer ‘Volendam spreekt’ ontstaan, een project van de gemeente, de twee stichtingen en betrokken inwoners. “Deze groep heeft vele initiatieven genomen om dat goede gesprek op gang te krijgen. Zorgvuldig en behoedzaam, om niets te forceren en iedereen in z’n waarde te laten. Het moest organisch groeien vanuit de gemeenschap zelf. Dat heeft in de loop van 2019 een mooie vlucht genomen.”
Door de coronamaatregelen moest een deel van het programma een andere loop volgen, maar dat stond de toenadering niet in de weg. “We hadden voor ‘Volendam spreekt’ een reeks avonden opgezet om mensen die betrokken waren bij de nieuwjaarsbrand in het cultureel centrum hun verhaal te laten vertellen. Die verhalen zouden de aanleiding zijn om zeven avonden lang met steeds 150 mensen in de zaal het gesprek erover te voeren – aan de ene kant om de ellende te benoemen en hoe dat je leven heeft beïnvloed, aan de andere kant om te kunnen vertellen hoe je de draad hebt opgepakt en je eigen leven en toekomst hebt vormgegeven. Covid maakte het uiteindelijk onmogelijk, maar het leefde zó dat binnen een halfuur alle geplande avonden waren volgeboekt. De publicaties en de voorbereidingen hadden al zo veel in beweging gebracht.”
Het nut van die gesprekken wordt nog elke dag duidelijk, zo zegt Sievers. “Welke hulpverlener je ook spreekt die dit heeft meegemaakt, of die nu bij de ambulance, de brandweer of de politie werkte, het gaat er altijd over. Sommige brandweermannen zijn nooit meer aan het werk gegaan. Als iemand met pensioen gaat, hoor je als eerste iets over de brand. Die heeft zo waanzinnig veel indruk gemaakt.”
Het deksel weer van de put
Het inferno van 1 januari 2001 heeft in ruime mate de veerkracht van de dorpsbewoners aangesproken, maar hun burgemeester plaatst wel graag een kanttekening bij het type veerkracht dat de samenleving doorgaans van mensen vraagt. “Je ziet vrij makkelijk een veerkracht ontstaan die te maken heeft met doorgaan met je leven, doen alsof je gek bent en alle dagelijkse dingen oppakken die je voor de voeten komen. Daarnaast wordt veerkracht vaak gezien als samen de schouders eronder zetten om zo’n zelfde ramp in de toekomst te voorkomen. Zoals de Deltawerken zijn aangelegd om nog een watersnoodramp te voorkomen. Maar nu nóg kun je mensen in Zeeland spreken over de trauma’s die ze toen hebben opgelopen. Of je als land of als gemeenschap verder kunt, wordt voor een belangrijk deel bepaald door de aandacht die je schenkt aan de mentale verwerking. Maar de mentale veerkracht die nodig is om zo’n ramp als individu en als gemeenschap te durven verwerken, is een grote opgave: het veroorzaakt hoe dan ook pijn, omdat het deksel weer van de put wordt gehaald. Toch moet je daar niet voor weglopen. Want dat is hier destijds wel de natuurlijke reactie van veel mensen geweest. Zo ging het ook in de tijd van de visserij: schouders eronder en doorgaan. De aardgascrisis en de stikstofcrisis verlopen wat dat betreft niet anders dan wat er gebeurde met de vissersgemeenschappen toen de zee dichtging.”
Die parallel laat zien hoe de Volendammers zijn gehard door de geschiedenis. “Ja, er waren regelingen zoals de Zuiderzeesteunwet – net zoals er nu regelingen zijn in Groningen en voor de veeteeltsector. De rijksdienst die werd opgericht voor de uitvoering van die wet, heeft voor zo’n 2400 zuiderzeevissers omscholing bekostigd, maar vele duizenden getroffenen hebben geen gebruikgemaakt van de wet. De bureaucratische muren waar ze tegenaan liepen, zijn niet van de laatste jaren. Dus over veerkracht gesproken: ik word heel vinnig als mensen hun oordeel klaar hebben over Volendammers. Het zal je maar gebeuren dat je hele bestaan om zeep wordt geholpen. Je wordt verondersteld om door het Rijk te worden ondersteund, maar de inwoners hebben het uiteindelijk allemaal zelf gedaan: de ambachtsschool gebouwd, overgestapt op de bouw en daarmee andere middelen van bestaan aangeboord.”
Gestolde tragiek
Volendam is nog niet klaar met de tweedefaseverwerking, zegt Sievers, die in 2022 werd herbenoemd als burgemeester. Het plan is om ’t Hemeltje onderdeel te laten worden van de grotere geschiedenis van veerkracht en doorzettingsvermogen die het vissersdorp altijd heeft gekenmerkt.
“Het café is niet langer geopend, maar geconserveerd zoals het was. Gestolde tragiek, de muntjes liggen nog op de bar. Het idee is nu om het pand te herbestemmen en ervoor zorgen dat ’t Hemeltje deel gaat uitmaken van het verhaal van Volendam. De ramp is onderdeel van het totale verhaal van deze gemeenschap, het moet geen focuspunt worden. Net zoals de Watersnoodramp van 1953 Zeeland heeft getekend, maar niet heeft bepaald.”