"In Nederland zijn wij goed in sturen op efficiency, maar daarnaast moeten we sturen op robuustheid"

Directeur-Generaal Hans Brug stond aan het roer van het RIVM tijdens de coronacrisis, terwijl tegelijkertijd de stikstofcrisis blijft voortduren. Nu blikt hij terug op deze periode en vertelt hij hoe het RIVM klaarstaat om zijn rol in het middelpunt van de Nederlandse maatschappij te vervullen. “In de COVID-19-jaren werd ik 365 keer per jaar wakker en ging ik naar bed met het RIVM in het nieuws”.

 

directeur generaal Hans Brug

Het zijn de nadagen voor het instituut op de plek waar het ooit in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog is terechtgekomen. Dat gebeurde destijds met Marshallhulp: de bossen bij Bilthoven waren een uitstekende locatie voor een vaccinvoorziening. Niet alleen voor Nederland, maar waar nodig ook voor het militaire NAVO-apparaat in Europa, vanwege een dreigend conflict met wat toen nog het Oostblok heette. In 1953 nam het toenmalige Rijksinstituut voor Volksgezondheid zijn intrek in de gebouwen, nadat het sinds de oprichting eerst als Centraal Laboratorium in 1909 in Utrecht was gevestigd. Over niet al te lange tijd verhuist het instituut terug naar Utrecht – niet meer naar de binnenstad, maar naar een grote gezamenlijke nieuwbouwlocatie op de campus van het Utrecht Science Park.

Een kennisinstituut midden in de samenleving

Kort nadat Brug zijn positie als directeur-generaal aanvaardde, brak in 2018 de stikstofcrisis uit. Twee jaar later kwam de coronacrisis daar overheen. Sindsdien staat het instituut permanent in de belangstelling, in plaats van rustig op de achtergrond te opereren. Maar, zo vertelt Brug, het was ook een rol die het RIVM ambieerde vanaf het moment dat hij aantrad als directeur-generaal.

“Het is een grappige anekdote. Ik kwam hier vijf jaar geleden en maakte heel bewust de overstap. Dit was mijn droombaan, de baan waarin alles uit mijn eerdere carrière bij elkaar zou komen. Ik ben opgegroeid als wetenschapper, maar heb snel bestuurlijke verantwoordelijkheid op me genomen. Hiervoor werkte ik als bestuurder bij een universitair medisch centrum en een universiteit. Ik heb veel respect voor fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en hecht er groot belang aan, maar mijn eigen drijfveer is kennis voor de samenleving. En als dan het RIVM langskomt… De enige twijfel die ik had, was of het RIVM daar niet iets te veel weggestopt zat in de bossen van Bilthoven.”

Aan dat weggestopte karakter kwam sneller een einde dan Brug bij zijn aantreden had durven dromen. “In het eerste jaar hebben we met elkaar de RIVM-strategie voor 2025 uitgewerkt. Een van de prioriteiten was om meer in het midden van de samenleving te komen staan. Nou, be careful what you ask for! Die strategie hadden we nog niet vastgesteld of we kregen een deel van de samenleving op bezoek. We hadden kritiek op Twitter gekregen op onze stikstofberekeningen en we reageerden daarop zoals we vaker doen: ‘Als je meer informatie wilt, kom een keer langs voor een kop koffie,’ twitterden we terug. De reactie was: ‘Dat doen we, maar dan nemen we wel een paar vrienden mee.’ Dat waren die 5000 boeren die met hun trekkers naar het RIVM kwamen. Sindsdien staat het RIVM sterk in de belangstelling. In mijn eerste jaar had ik nog een kort praatje gehouden op de nieuwjaarsbijeenkomst. Ik herinner me mijn woorden goed: ‘Mensen, dit jaar werd ik 16 keer wakker met RIVM-nieuws op mijn wekkerradio. Dat bevestigt onze maatschappelijke relevantie!’ Nou, in de COVID-19-jaren werd ik 365 keer per jaar wakker en ging ik naar bed met het RIVM in het nieuws…”

“En wat heeft dat met ons gedaan? Voor mij persoonlijk, en dat zeg ik nog steeds met overtuiging: niet ondanks alles, maar juist ook dánkzij alles heb ik de mooiste baan van Nederland. En niet omdat ik kick op crisis of ellende. Maar het heeft zo veel duidelijker gemaakt dat een organisatie als het RIVM vanuit zijn focus kan helpen bij heel belangrijke maatschappelijke opgaven. Daar komt bij: ik heb hier een organisatie gezien die in de kern goed in elkaar zit. Als een organisatie onder druk komt te staan en het DNA is beroerd, dan flikkert die organisatie volgens mij binnen de kortste keren uit elkaar. Wij stonden er met elkaar en we hielpen elkaar. Maar dan niet 24 uur, maar 24 maanden lang.”

Brug corrigeert vervolgens graag de beeldvorming dat het stikstofwerk werd ‘geparkeerd’ voor de coronacrisis. “Veel mensen dachten wellicht een poosje dat wij het Rijksinstituut voor Stikstof waren. En daarna het Rijksinstituut voor Corona. Maar wij zijn het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Ook in de coronaperiode is het andere werk doorgegaan, want er zijn meer superbelangrijke opgaven die onze kennis behoeven: denk aan klimaat, PFAS, leefstijl, ga zo maar door. In het jaar erop constateerde ik dat er op die dossiers eigenlijk niet meer vertraging was opgelopen, ondanks het feit dat we veel mensen op de corona-ondersteuning hebben gezet. In veel andere organisaties deed men niets anders dan COVID-19, wij zijn al het andere ook nog blijven doen.”

ministerie van volksgezondheid

De druk van de publieke belangstelling

Die wetenschappers hebben niet alleen nog harder gewerkt, maar voelden tegelijk het oog van het publiek op zich gericht – waarvan een niet onaanzienlijk deel zo zijn mening had over de wetenschap en de onafhankelijke positie van het RIVM. “Dat had twee kanten,” antwoordt Brug meteen. “Die twijfel was de ene kant, maar er zat ook een andere kant aan. De mensen die niet met COVID-19 bezig waren en toch moesten doorgaan met hun werk, verdwenen juist uit het oog. Je had niet zozeer een organisatie van twee snelheden als wel een organisatie van twee ‘belangstellingen’.”

Tegenover de groep die in stilte werkte, stond het deel van het RIVM dat onder een openbaar vergrootglas lag. En dat vergrootglas was niet altijd even positief. “Inderdaad trokken sommigen ons werk in twijfel. Sommige van mijn medewerkers zijn ernstig bedreigd, een enkeling zeer ernstig. In het begin van de coronacrisis vonden we het nog ontzettend grappig dat er bij de ijssalon een bordje stond met ‘Van het RIVM moeten jullie links naar binnen en rechts naar buiten’. Maar waar je eerst met trots vertelde dat je bij het RIVM werkte, durfden sommige collega’s na een poosje dat niet meer te zeggen op een feestje.”

Bij de aanvang van de stikstofcrisis raakten de boerenprotesten bovendien rechtstreeks de reputatie van het instituut. Brug: “Het werd zelfs zo opgeschaald dat de mariniers het terrein moesten beschermen. Maar we hebben hier functies die 24 uur per dag en zeven dagen per week open moeten blijven. Dus als er dan een heleboel trekkers hiernaartoe dreigen te komen… Daarom stond de ME op het terrein en waren de kruispunten bewaakt met pantserwagens. Gelukkig erkenden de protesterende boeren dat ook. Daarom werd het protest een paar kilometer verderop gehouden. Ik heb daar toen de boeren kort toegesproken op een kar, en hun boodschap in ontvangst genomen. Op de heenweg ging ik nog even hierlangs, omdat ik de mensen die hier moesten zijn, wilde zien. Dat was super confronterend: het hele terrein leeg, mensen in groene uniformen. En dat bij een kennisinstituut in die bossen bij Bilthoven. En daar sta je dan opeens. Met ons kerndepartement, Volksgezondheid, Welzijn en Sport, was er nog de terechte discussie of ik als ambtenaar wel op zo’n kar moest staan. Ik heb gezegd dat ik daar als verantwoordelijk bestuurder van het RIVM juist wél moest staan, ook vanwege de onafhankelijke positie van ons instituut. Bovendien kon dat de demonstratie een ventiel geven, zodat er lucht kon ontsnappen. Ik had het met mijn collega’s goed voorbereid, ik deed er een kort statement en dat was het dan.”

Brug gaat vervolgens in op het verwijt dat het RIVM zijn oren liet hangen naar het ministerie. “Zeker in crisistijd moet je onafhankelijkheid en nabijheid niet met elkaar verwarren. In crisistijd is het noodzaak dat kennis en beleid nabij zijn. Je moet elkaar kennen, elkaar vertrouwen, met elkaar vertrouwd zijn, voor elkaar betrouwbaar zijn, want juist dan kun je vanuit je onafhankelijkheid zeggen waar het op staat. Daardoor is intensieve interactie heel belangrijk, zeker in die kortcyclische advisering. Dat is echt wat anders dan je onafhankelijke positie loslaten. Maar in de publieke opinie werd nabijheid natuurlijk wel vertaald als ‘Je zit bij elkaar op schoot’. Daarom hanteer ik een drievoudig kompas, drie doorslaggevende factoren die ik laat meewegen bij elke beslissing die we voor het RIVM nemen. De eerste is de missie van het RIVM: draagt de beslissing eraan bij dat we ons inzetten voor een gezondere bevolking en een duurzame, veilige en gezonde leefomgeving? De tweede zijn de mensen van het RIVM: draagt de beslissing bij aan de tevredenheid en veiligheid van de medewerkers? De derde is de reputatie van het RIVM: welke beslissing is nodig om die te beschermen? Die laatste factor is geen doel op zichzelf. Maar als onze reputatie niet goed is, kunnen we ons ook niet inzetten voor onze missie en zijn onze mensen niet tevreden en veilig.”

directeur-generaal Hans Brug

De samenwerking in het bredere veiligheidsdomein 

Dat roept meteen de vraag op hoe het RIVM in samenwerking met andere partijen dat werk is blijven doen, in de snelkookpan van een dubbele crisis. “Ik ben daar alles overziend toch gewoon positief over. Dat wil niet zeggen dat er nooit spanning op zat. Er zat soms vreselijke spanning op, soms zijn er woorden gewisseld, soms moest het worden geëscaleerd omdat mensen binnen het RIVM zich bijvoorbeeld onder druk gezet voelden. Er wás natuurlijk ook heel veel druk en het wás heel druk. Logisch, want het ging ook nogal ergens over.”

Aan welke kwaliteiten is het dan te danken geweest dat de balans toch positief is uitgevallen? “Dat we elkaar al goed kenden. Ofwel: aan de nabijheid ook buiten de crisis. Maar ook aan de mensen die er leidend in zijn, zoals Jaap van Dissel, altijd met een op de bal gerichte blik. En dan blijkt ook hoe goed het is als je in ‘koude tijden’ kaders met elkaar hebt afgesproken. Welke borging van onafhankelijkheid heeft het RIVM? Hoe gaan we met adviezen om en de openbaarheid daarvan? Welke doorlooptijd kun je maximaal aanhouden voordat nieuws naar buiten komt? Een crisis is improviseren, maar dat kan binnen kaders veel beter dan ongebreideld. Kaders helpen je om je vrijheid en je improvisatietalent goed te benutten.”

Meer sturen op robuustheid

Brug vindt het een te grote vraag om in een kort bestek alle conclusies op een rij te zetten. Er is veel geëvalueerd, zowel door het RIVM zelf als door andere partijen, een proces dat nog steeds gaande is. Daarom wil hij deze evaluaties niet te kort door de bocht samenvatten. Dat zou in zijn ogen geen recht doen aan de belangrijke lessen die zijn geleerd en nog te leren vallen. “Ik wil wél stilstaan bij een overkoepelende les die ik mezelf, het bestuur van Nederland en het veiligheidsdomein van ons land graag meegeef. In Nederland zijn wij enorm goed in sturen op efficiency. Dat heeft ons heel veel gebracht, het betekent dat wij heel productief zijn. Ik denk alleen dat we daarnaast meer moeten sturen op robuustheid. Dat vraagt dat er wat vet op de botten zit. Dat we ademruimte hebben. Ruimte om snel te kunnen opschakelen. Binnen de grenzen van efficiency zouden we altijd moeten controleren of we nog wel over voldoende robuustheid beschikken om met onverwachte gebeurtenissen te kunnen omgaan.”

“En die robuustheid vraagt blijvende aandacht, ook als de vorige crisis al lang achter ons ligt en we de volgende ons al bijna niet meer kunnen voorstellen. Nu we COVID-19 hebben meegemaakt, gaan we een robuustere infectieziektebescherming neerzetten. Maar over twee jaar zal de verleiding weer groot zijn om op die robuustheid te gaan bezuinigen. Voor het RIVM geldt bijvoorbeeld dat onze wetenschappers in crisistijd klaarstaan om crisismanagementtaken op te pakken. Daar oefenen we dan ook op. Als er op die wetenschappers wordt bezuinigd, bezuinig je dus niet alleen op de nodige kennis, maar ook op de robuustheid als een volgende crisis zich aandient.”

De nieuwe risico’s voor de volksgezondheid en onze leefomgeving

Dat die robuustheid meer nodig is dan ooit, mag geen verbazing wekken, vindt Brug. “De dreiging van de klimaatverandering is wereldwijd onze grootste uitdaging. Het vervelende is dat deze zich niet acuut maar geleidelijk aftekent. Daar zijn mensen heel slecht in, het menselijk wezen is gericht op de korte termijn. Zeker als zo’n crisis op korte termijn inspanning vraagt die pijn doet, om later iets te voorkomen waar we nu nog niet genoeg van merken. Sterker nog: als het goed gaat, gáán we er ook niks van merken. Dat is de preparedness-paradox in een notendop.”

En dan moeten we volgens Brug ook nog letten op de secundaire risico’s die het gevolg zijn van onze maatregelen tegen de klimaatverandering. “Zonnepanelen op de daken en batterijen in een parkeergarage kunnen bijvoorbeeld bij brand leiden tot meer omgevingsrisico’s. Hergebruik van stoffen kan leiden tot ongewenste lozingen of andere risico’s. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden. De klimaatverandering vraagt een grote beweging van ons, maar daarbij moeten we ook nog eens alert zijn op de maatregelen die die grote beweging in de goede richting moeten duwen.”

Dat uitstralingseffect bestaat er ook in bredere zin, aldus de gezondheidswetenschapper, en dat maakt de complexiteit alleen maar groter. “De grote maatschappelijke opgaven grijpen steeds meer in elkaar. Klimaatverandering is en wordt een van de grootste determinanten in de bedreiging van de volksgezondheid. Denk aan hittestress, meer uv-straling, allergieën, luchtvervuiling, maar ook dat door temperatuurstijging andere infectieziekten bij ons meer kans krijgen. Het is een systemische verandering die ook nog eens ingrijpt op van alles en nog wat. En die moeten we zien te beheersen.”

“Dat vind ik dan wel het mooie van het instituut waarvoor ik werk. We zijn een van de weinige in onze soort die een rijksinstituut voor volksgezondheid en milieu zijn. Internationaal praat ik vooral met collega’s die leiding geven aan een National Institute for Public Health. En wij zijn een National Institute for Public Health and the Environment. Is het visionair dat we dat in Nederland gecombineerd hebben? Nee, die combinatie is meer stapsgewijs en als reactie op verschillende crises tot stand gekomen. Maar het komt nu wel heel goed uit. Want volksgezondheid en milieu grijpen inmiddels zo op elkaar in dat het goed is dat we dat onder één dak hebben. Je ziet hier dan ook mensen op die gebieden naar elkaar toe trekken, omdat ze elkaar nodig hebben. Dan is het fijn dat je experts van beide kanten in je eigen instituut hebt.”

Wrijving geeft glans

Brug is blij met de toegenomen samenwerking binnen zijn instituut, maar ziet ook dat er hechtere samenwerking nodig is met de omliggende instituten en partijen. “Ik zeg altijd: er gaat heel veel goed en de rest heeft nog aandacht nodig. Heel veel gaat ook echt goed. We werken bijvoorbeeld goed samen met het KNMI op het gebied van klimaat, en met het Planbureau voor de Leefomgeving en met Wageningen University & Research als het gaat over stikstof. Er is daar nu regelmatig een tripartite-overleg. Maar overal waar je samenwerkt, is er ook overlap. Daar zitten vaak de spanningen. Wrijving geeft glans, dat is zeker waar. Maar het schuurt ook af en toe. En dan krijg je krassen.”

Die krassen zijn niet altijd te voorkomen, vindt Brug, al kunnen ze een heilzame uitwerking hebben. “Die krassen moeten altijd een reden zijn om te kijken of we betere afspraken kunnen maken. In de coronacrisis werd het in de buitenwereld breed uitgemeten dat we niet altijd goed zouden samenwerken. Ik ben het daar niet mee eens. We hebben heel intensief samengewerkt, nationaal en internationaal. Dat kan ook niet anders, wij zijn afhankelijk van die samenwerking. Maar in crisistijd was het soms simpelweg te druk om nieuwe samenwerkingen te verkennen en aan te gaan. Om daar een beeld van te geven: in het eerste jaar van de coronacrisis hebben we hier vol goede moed een loket ingericht voor partijen die hulp aanboden. Het was geweldig hoeveel hulp er werd aangeboden, maar dat werd ook een probleem op zichzelf. Waar is de echte meerwaarde? Hoe vind je die en maak je daar tijd voor om dat goed te verkennen? We willen deskundig, betrouwbaar, zorgvuldig en onafhankelijk zijn en blijven. Dat gaat in een crisis het beste met partijen met wie al vertrouwen bestaat vóór zo’n crisis. Ook daar is de tegenstelling tussen efficiency en robuustheid passend. Voor samenwerking moet je juist in koude tijden al de basis leggen. Zodra het heet wordt, weet je elkaar makkelijker te vinden.”

Zijn instituut is daar op diverse plekken mee bezig, zoals nu met de uitbouw naar een robuustere infectieziektebestrijding. “We zijn nog nauwere banden met de academische wereld aan het leggen. Door projecten en programma’s waarin we samenwerken, maar ook door personele allianties. Dat kan twee kanten op: mensen die bij ons werken en bijvoorbeeld bijzonder hoogleraar worden bij een academische partner, of mensen uit de academie die deels bij ons komen werken. Daar sluit een andere beweging op aan. Het RIVM is een kennisinstituut dat in de binnenring van beleidsbeïnvloeding staat. Universiteiten en universitair medisch centra zitten in het algemeen meer in de buitenring. Wij kunnen ervoor zorgen dat die buiten- en binnenring goed op elkaar aansluiten in de richting van beleidsadvisering.”

De rol van de burger

Brug raakt tot slot aan de rol van de samenleving zelf in het geheel. Tijdens de stikstofcrisis en de coronacrisis heeft zijn instituut ruimschoots te maken gehad met burgers die zich op allerlei manieren weerbaar toonden. “Ik heb Nederland op zijn best gezien, maar ook niet altijd op zijn best. Maar in de eerste maanden bracht de coronacrisis echt het beste in Nederland naar boven. Dat vind ik een heel fijne samenleving, het zou mooi zijn als we daarvan kunnen leren en dat kunnen vasthouden. Als kennisinstituut hebben wij een rol in het bevorderen van een open samenleving met een open overheid, met vertrouwen in de wetenschappelijke kennis waarop het beleid deels is gebaseerd. Nederland moet ons kunnen vertrouwen, want anders hebben onze adviezen aan de departementen geen zin. Dat betekent dat Nederland ons moet kennen. Dat Nederland en Nederlanders aandacht hebben voor het RIVM, positief of negatief, is daar een goed uitgangspunt voor. Maar ik vind het wel fijn als het protest tegen beleid plaatsvindt op de plek waar het beleid wordt bepaald en niet bij de cijferaars.”

Waarmee de directeur-generaal terugkomt op zijn wens uit 2018: een RIVM dat midden in de samenleving staat. “Het feit dat mensen zich druk maken over het RIVM is op zichzelf een prachtig teken. Je kunt dan zeggen: dit komt voort uit wantrouwen. Maar het kan ook getuigen van belangstelling en betrokkenheid dat mensen zelf willen kunnen rekenen. Daar doen we ook ons best voor: wetenschap vóór, maar ook mét en deels dóór de samenleving. We zijn letterlijk met citizen science aan de slag gegaan. Kortom, ons motto van ‘midden in de samenleving’ verandert niet, maar wél wat we moeten doen in het kader van dat motto. Aan onze naamsbekendheid hoeven we niet meer te werken. Die is op dit moment net zo groot als die van Amnesty International of McDonald’s. In plaats daarvan moet je jezelf de vraag stellen wat het idee van open science inmiddels voor het RIVM betekent. In eerste instantie was dat streven vooral gericht op collega-wetenschappers. Maar met stikstof en COVID-19 hebben we geleerd dat dat niet meer genoeg is: we gaan van open science for scientists naar open science for society.”

Zomaar die transparantie aanbieden klinkt eenvoudiger dan het is, zo waarschuwt Brug tot slot. “Daar zijn onze modellen nooit voor ontworpen. Die zijn vaak ontworpen door experts en voor experts. Als je wilt dat iedereen ermee kan rekenen, vraagt dat om extra aanpassing, extra uitleg, extra handleiding – en dus om een personele en financiële inspanning. Met de COVID-19-modellen hebben we al een belangrijke stap gezet door die transparanter te maken voor een scala aan mensen die er enig verstand van hebben. Maar ik weet nog niet of je echt alles moet kunnen en willen delen voor iedereen. Het is ook een vak en het vraagt diepgaande expertise. Open science was in eerste instantie open access, zodat iedereen je wetenschappelijke artikelen kan lezen. Daar kwam toen open data bij, zodat je de data kon delen met zo veel mogelijk andere wetenschappers – die dan ook daarmee konden rekenen, met alle eisen van dien. Nu zijn we aanbeland in een periode waarin de samenleving zelf soms zo goed mogelijk wil volgen en begrijpen wat er in die wetenschappelijke analyse gebeurt. Hoe we dat nog beter kunnen doen, houdt ons en vele collega’s sterk bezig, maar we zijn er nog niet uit.”