7 Klimaatverandering

 

Maarten van Aalst, hoofddirecteur bij het KNMI en hoogleraar aan de Universiteit Twente, vertelt over het vergroten van onze weerbaarheid tegen natuurrampen en klimaatverandering: “Wij zijn de eerste generatie die zich realiseert hoe groot het probleem is.”

Van Aalst begint met te vertellen hoe de opdracht van het KNMI ten aanzien van klimaatverandering de afgelopen jaren is veranderd. “Een belangrijke verschuiving is dat ons onderzoek tegenwoordig gaat over het hier en nu. Het klassieke beeld was altijd een ijsbeer op een ijsschots ergens in 2100 en dan was die ijsschots aan het afsmelten. Voor Nederland was het klassieke beeld altijd zeespiegelstijging. Dat is nog steeds een belangrijk thema, maar gemiddeld gesproken hebben we de kustbescherming goed op orde. Inmiddels weten we dat daar bijvoorbeeld ook de rivierafvoer bijkomt, die variabeler wordt. Nederland heeft daar ook goed op geanticipeerd door ruimte voor de rivier te maken. We zijn dus goed in het afvoeren van water, maar hoe houden we water vast bij droogte? Daar zijn we minder goed in.”

“We maken ons vaak zorgen over de gevolgen van een extreme overstroming terwijl hitte op dit moment een veel dodelijkere ramp is. Tot 2006 hadden we als Nederland niet eens een hitteplan. En dat hitteplan is voor de hitteomstandigheden die we ons toen konden voorstellen. Maar die hitte neemt veel sneller toe dan we uit modellen mochten aannemen, daar zijn we eigenlijk nog niet goed op voorbereid. Een andere vraag die nu speelt: hoe ga je daarmee om als samenleving? Ook als er verschillende dingen tegelijkertijd op ons afkomen. Je moet én kunnen omgaan met hogere afvoerpieken én met langere perioden van droogte. Dat vraagt om andere combinaties van maatregelen. De vraag die we moeten stellen is: wat doen we als er meer extremen tegelijk op ons afkomen?”

Het goede van tevoren doen

Een goed voorbeeld zijn de recente overstromingen in Limburg in 2021. “Daarvan hebben we inmiddels uitgerekend dat dat soort buien tot negen keer waarschijnlijker zijn door klimaatverandering. Dat risico is echt toegenomen. Als je puur kijkt naar de meteorologische verwachtingen en de hydrologische modellen, konden we behoorlijk goed voorspellen dat er een groot probleem aan zat te komen. Alleen was toen niet duidelijk wie welk mandaat had. Dat was deels omdat we ons niet konden voorstellen dat de overstromingen zo heftig zouden worden. Dat is echt een voorbeeld van de manier waarop we ons bewust moeten zijn van de komst van extremere situaties. We moeten er vooral voor zorgen dat wij onze regenvalverwachtingen voeren aan een keten die de hydrologische modellen heeft, waardoor je weet hoe die zich vertalen in overstromingsrisico’s. Ook in de extremere scenario’s die misschien niet eerder gebeurd zijn.”

Volgens Van Aalst is de les daaruit dat we met elkaar moeten nadenken wie gemandateerd is om op welk moment wat te doen als er een signaal komt van een potentieel grote impact, maar met nog enige onzekerheid over wat er precies gaat gebeuren. “Voor het KNMI ligt de focus nu meer op het versterken van ketens. Natuurlijk investeren we continu in goede verwachtingen bij extremere omstandigheden. Maar vervolgens moeten we ervoor zorgen dat de verwachting van die regenval in die ketens effectief leidt tot de goede waarschuwingen. Om de juiste organisaties in staat te stellen van tevoren het goede te doen. Deels is dat planbaar, deels moeten we ook voorbereid zijn om te improviseren. Dus je moet er ook over nadenken hoe je dat improvisatievermogen kunt versterken. Daarbij moet ook voor zulk crisismanagement wel heel helder zijn wie er op welk moment voor welk stuk van de keten verantwoordelijk is.”

Een klimaat dat blijft doorveranderen

Van Aalst legt graag wat meer uit over zijn eerste uitspraak dat het klimaatonderzoek van het KNMI over het hier en nu gaat. “We maken nog steeds langetermijnscenario’s: hoe warm wordt het door uitstoot van broeikasgassen? Wat betekent dat voor de zeespiegelstijging? Die vragen zijn nog steeds belangrijk. Maar daar is nu een vraag bijgekomen, bijvoorbeeld bij zo’n overstroming in Limburg, een hittegolf of een periode van droogte: ligt dat nou aan klimaatverandering? En gaat dat vaker voorkomen? En zo ja, hoe vaak? Dat zijn de vragen van hier en nu. Dat betekent ook dat ons klimaatonderzoek veel sterker gekoppeld is aan de klassieke taak van de weersverwachting. Dat waren voorheen twee verschillende takken van sport.”

Het klinkt als een soort ‘nieuw normaal’, maar Van Aalst plaatst daar meteen een kanttekening bij. “Eigenlijk weten we op dit moment niet zo goed wat normaal is. Het woord ‘normaal’ wordt in de klimaatwetenschap gebruikt als het gemiddelde van het weer over de afgelopen 30 jaar. Maar normaal is niet meer normaal. Je zit nu al in een veranderd klimaat en dat betekent dat zelfs de woorden die je gebruikt een andere lading krijgen. En dat klimaat blijft doorveranderen.”

“Een deel van die doorverandering komt door broeikasgassen die we in het verleden al uitgestoten hebben. Een ander deel is nog te beïnvloeden door de snelheid van de energietransitie. Die twee samen bepalen hoe hoog de temperatuurstijging in de tweede helft van deze eeuw wordt. Maar voor de komende tien jaar weten we dat het blijft doorveranderen. Het nieuwe normaal is eigenlijk dat we in een veranderd klimaat zitten, maar ook in een doorveranderend klimaat. Dat vraagt een andere manier van omgaan met de risico’s die uit weerextremen op ons afkomen.”

Bouwen aan versterkte ketens

Dat schept de vraag hoe een versterkte keten daarbij kan helpen. Van Aalst heeft daar een gericht antwoord op. “Waar het om gaat, is dat onze waarschuwingen specifiek bij groepen afnemers landen die van belang zijn voor de veiligheid. Met die afnemers moet tweerichtingsverkeer op gang komen. In pilots met waterschappen bijvoorbeeld organiseren wij onze data zo dat onze verwachtingen in hun modellen kunnen worden gebruikt. Wat je zou willen, is dat wij een verwachting maken dat er met een zekere waarschijnlijkheid over een week veel regen kan vallen. Ook als die kans maar 20% is, kan dat voor een waterschap reden zijn om bassins leeg te pompen om meer ruimte te hebben voor de opslag van water. Vervolgens moeten wij van het waterschap terugkrijgen hoeveel regenval nog een probleem voor hen is. Daardoor kunnen wij 12 uur van tevoren, als er nog steeds heel veel regen op ons afkomt, beter beoordelen hoe groot het risico is en welke waarschuwing we aan het publiek moeten geven. Die ketens hebben we nodig met waterschappen, maar ook met veiligheidsregio’s.”

Omdat er meer verrassingen aankomen en de zorg daarover bij alle partijen toeneemt, moeten die samenwerkingen worden versterkt, vindt Van Aalst. “Ons Early Warning Centre dat we nu aan het opbouwen zijn, is de vertaling daarvan. Je zou kunnen zeggen dat het KNMI – in plaats van het instituut dat de weerwaarnemingen doet, de verwachtingen maakt en die data beheert – nu als Early Warning Centre functioneert in die ketens. Daarbij is die early warning niet alleen voor het weer van morgen, maar ook voor de langere termijn. Hoe de risico’s nu al veranderd zijn en hoe de risico’s zullen blijven veranderen. Ook daarvoor geldt dat elk risico een combinatie is van een weersextreem met een maatschappelijke kwetsbaarheid daarvoor. Dan is het de gezamenlijke opgave van de hele keten om de juiste maatregelen te nemen, zodat die kwetsbaarheid zo klein mogelijk is.”

Geen doemscenario

Over die langere termijn gesproken: Van Aalst schetst wat er de komende decennia op ons afkomt – en dat is gelukkig geen doemscenario. Maar dan moet er wel wat gebeuren. “Allereerst: door klimaatverandering gaat niet alles ten onder. Maar de meest dramatische klimaatverandering, dus zonder enige energietransitie, heeft wel heel grote gevolgen. Daar maak ik me grote zorgen over. Ik heb de afgelopen ronde ook meegeschreven aan het IPCC-rapport. Toen ik teruglas wat we in de loop der jaren hebben geconcludeerd, schrok ik zelf ook. Het is zeer van belang om die transitie snel te maken. Ook als dat lukt, blijven de risico’s toenemen, maar nogmaals: dat is geen doemscenario waarin iedereen ten onder gaat, zeker niet in Nederland.”

“Twee dingen zijn daarbij bepalend. Ten eerste: hoe snel de uitstoot van broeikasgassen wereldwijd omlaag gaat, want dat bepaalt hoe groot de uitdaging van aanpassing aan klimaatverandering wordt. En ten tweede: hoe we ons op risico’s voorbereiden. In hoeverre buigen we mee met die klimaatveranderingen? Hoe richten we ons land en onze economie in; hoe bereiden we onze samenleving voor op wat er op ons afkomt? En hoe richten we onze veiligheidssystemen daarop in?”

De omslag vindt plaats

De vraag is natuurlijk of de wereld daartoe in staat is: onze economie anders inrichten. “Wat heel hoopgevend is, is dat we al een grote omslag zien plaatsvinden. Na het akkoord van Parijs in 2015 is er wel degelijk een kanteling begonnen in het gebruik van fossiele brandstoffen. Er wordt nu veel meer geïnvesteerd in alternatieve, niet-fossiele energiebronnen. Dat gaat sneller dan de meeste mensen tien jaar geleden voor mogelijk hadden gehouden. Het gaat niet snel genoeg om onder de anderhalve graad te blijven, dus het moet nog sneller. Maar het is niet zo dat er niks gebeurt. En er gebeuren dingen op een schaal die je in het verleden niet had kunnen bedenken. Banken en andere investeerders vragen nu wat de transitierisico’s zijn die bedrijven lopen als we afstappen van fossiele brandstoffen en daarnaast hoe kwetsbaar zo’n bedrijf is voor veranderende klimaatrisico’s. Investeringspatronen zijn fundamenteel aan het veranderen.”

“Daarnaast voelen we de klimaatverandering nu gewoon. Het is zoals Obama zei: ‘We zijn de eerste generatie die het gaat merken. Maar ook de laatste generatie die het nog kan oplossen.’ Hij bedoelt volgens mij dat wij de eerste generatie zijn die zich realiseert hoe groot het probleem is. Dan zijn we ook uiteindelijk gewoon mensen die zich aanpassen aan hun omgeving. Nu is het de vraag: hoe doen we dat slim? Daarbij moeten we niet alleen ons verstand, maar ook onze fantasie gebruiken om te bedenken welke extremen op ons af kunnen komen, zodat we ons daarop kunnen voorbereiden.”

Van Aalst vindt dat vervolgens niet iedereen moet afwachten en naar de overheid moet kijken. “Nederland is aan de ene kant een van de veiligste landen in de wereld, omdat we het allemaal zo goed geregeld hebben. Maar dat maakt ons ook kwetsbaar, omdat we er altijd van uitgaan dat het allemaal wel voor ons wordt geregeld. Daarbij erkennen we vaak slecht dat het ook nog van situatie tot situatie kan verschillen wie er kwetsbaar is. En ook wat we er zelf aan kunnen doen om die kwetsbaren te helpen.”

Opstapeling van risico’s

Van Aalst wil nog wel op een rij zetten waar hij het meest van schrok toen hij dat IPCC-rapport herlas. “Situaties waarin zich meer risico’s opstapelen. Daar vonden we steeds meer gevallen van en daar konden we moeilijk risicoplaatjes van maken. Denk aan niet-klimaatgerelateerde risico’s met klimaatgerelateerde risico’s of verschillende klimaatgerelateerde risico’s op elkaar. Of effecten van de ene regio die doorschuiven naar de andere regio. Of effecten van maatregelen om klimaatverandering te lijf te gaan die zelf weer voor nieuwe risico’s zorgen. Voorbeeld: voor de energietransitie hebben we steeds meer biobrandstoffen nodig. Maar die kunnen de competitie aangaan met voedselzekerheid en voedselproductie. Daarmee komt de voedselzekerheid verder onder druk te staan – en die staat toch al onder druk in het veranderende klimaat. Toen we dat soort risico’s in kaart wilden brengen, vonden we gigantisch veel van dit soort voorbeelden. We zijn goed in lineaire risico’s, maar als risico’s zich stapelen, dan zijn we daar niet klaar voor. Dat is de waarschuwing van het IPCC-rapport.”

Zich opstapelende risico’s vragen meer van ons veerkrachtige vermogen – maar wel een specifiek soort veerkracht, vindt Van Aalst. “In een crisis zijn we geneigd om crisisrespons op de korte termijn te doen. Maar we worden pas echt veerkrachtig als we een crisis niet alleen op dat moment opvangen, maar ook ernaar streven om beter terug te veren. ‘Bouncing Back Better’ dus. Ofwel: in onze respons en tijdens de wederopbouw goed nadenken over de manieren waarop we het risico op dat specifieke fenomeen in de toekomst verminderen. Daarmee versterken we de veerkracht van het systeem als geheel. Dat is dan ook mijn oproep: we weten dat we meer schokken op ons af krijgen. Laten we die ook gebruiken om te leren daar beter mee om te gaan.”

De Veerkracht van Nederland

Dit jaar vertelt het NIPV het verhaal van de Veerkracht van Nederland. Dat doen we aan de hand van de verhalen van 55 mensen die een belangrijke rol spelen of hebben gespeeld in crisisbeheersing en brandweerzorg.