1 Onze blik op rampspoed
De Nederlandse samenleving is de afgelopen 70 jaar steeds drukker en zich meer bewust van allerlei risico’s geworden – een logische en begrijpelijke consequentie van het feit dat we in de dichtstbevolkte industriële delta van de wereld wonen, zegt staatsraad Onno van Veldhuizen. Toch zit daar een keerzijde aan, zo luidt zijn beschouwing op persoonlijke titel, na tientallen jaren verantwoordelijkheid in het openbaar bestuur: het is nooit veilig genoeg. Iedereen kijkt daarbij naar de overheid als eerste en enige verantwoordelijke – die daarin vaak tekortschiet. Want wie te veel belooft, schept schuld, en het lerend vermogen van de overheid is bovendien gering, aldus Van Veldhuizen. Het NIPV is de plaats om daarin verbetering te brengen, ook in Europa, zo vindt hij als oud-voorzitter van het instituut.
Zijn grootvader was dominee ten tijde van de Watersnoodramp, destijds een drama van welhaast bijbelse proporties dat over het land werd uitgespoeld. Zijn vader werd in de jaren zestig de jongste burgemeester van Nederland en loste de kleine crises in diens gemeente wel heel onconventioneel zelf op, zonder dat er een haan naar kraaide. Ook zelf was Onno van Veldhuizen lange tijd burgervader, in Nieuwkoop en Hoorn en het meest recent in het Enschede van na de vuurwerkramp. Tijdens die drie generaties heeft hij het veiligheidsdenken sterk zien toenemen. In die tijd, vindt hij, is onze beleving veranderd van wat we als een ramp beschouwen en wie daar verantwoordelijk voor is.
“Traditioneel zijn rampen de grote ongelukken van de samenleving. Gebeurtenissen die – hoe vreselijk ook – nu eenmaal plaatsvinden en die je altijd zult houden. Het is het noodlot dat je overkomt”, zo beschrijft Van Veldhuizen de houding in het verleden. “Maar onze kijk daarop heeft een verschuiving ondergaan. Kijk naar de ontwikkeling van het woord ‘ramp’. De Watersnoodramp was echt een ramp, net als de Bijlmerramp. Ook Enschede en Volendam waren een ramp – door de schaal en de totale omwoeling van het leven ervoor en daarna. Maar in Amsterdam hadden we in 1977 de brand in Hotel Polen, met 33 doden en 21 gewonden. Die hebben we destijds geen ramp genoemd.”
De maakbaarheid van veiligheid
Van Veldhuizen ziet daar een onderliggende reden voor: de samenleving heeft in de afgelopen 70 jaar steeds meer aangenomen dat er altijd iemand voor rampen verantwoordelijk moet zijn. “De rampenbestrijding is een overheidstaak geworden. De verandering in het alledaagse taalgebruik en de taakuitbreiding gingen hand in hand. Achter ieder noodlot, zo is de gedachte, schuilt een menselijke handeling. Die handeling had de overheid moeten voorkomen, want die is zich steeds intensiever en preventiever met gevaarsturing en vergunningsverlening gaan bezighouden. Het is het idee van de maakbaarheid: de centrale ‘maker’ is de overheid. Zo heeft ze de verantwoordelijkheid steeds meer naar zich toe getrokken en daarbij ook achteraf schadelijke activiteiten toegestaan. Maar hier spreken over ‘de overheid’ is niet veel beter dan de joker van de ‘gebrekkige communicatie’: altijd waar en tegelijk nietszeggend. Een stoplap. ‘De overheid’ is de grote anonymus, van iedereen en tegelijk van niemand. Wel aansprakelijk gesteld maar te weinig aanspreekbaar gebleken. Het brengt je nooit – al samen lerend – dichter bij waar het werkelijk om gaat.”
Het contrast met 70 jaar geleden is ook op een andere manier groot, zo stelt Van Veldhuizen. Hij haalt daarvoor een anekdote aan uit het leven van zijn vader. Die was in de jaren zestig burgemeester van de Brabantse gemeente Fijnaart en Heijningen. “Het was zondagmiddag en mijn vader zat rustig in zijn stoel de krant te lezen. Er werd gebeld door iemand van woonwagenkamp De Fendert: ‘Burgemeester, u moet de politie bellen, want het loopt hier helemaal uit de hand. Eén grote knokpartij!’ Dus mijn vader belde meteen de toenmalige Rijkspolitie, maar die kwam met een vervelend bericht. ‘Burgemeester, ik geef ’t door,’ zei de dienstdoende wachtmeester, ‘maar het kan wel een tijdje duren, want de mannen zijn bij het bloemencorso in Dinteloord.’ Mijn vader ging zitten en pakte zijn krant weer op. Maar de telefoon ging opnieuw: ‘Burgemeester, u moet nu echt komen, want ze maken elkaar helemaal af.’ Mijn vader stoof de trap op naar zijn nachtkastje. Daar lag een alarmpistool, want daar schoot hij de wielerwedstrijden mee los. Hij scheurde naar het woonwagenkamp, waar het op de dijk zwart van de mensen zag. Het was een puinzooi, er werd enorm gevochten. Hij stapte uit, loste een schot en riep: ‘Iedereen in de wagens!’ En iedereen ging terug de wagens in. De burgemeester keerde terug naar huis, pakte zijn krant op en vervolgde zijn zondag. En op maandagochtend? Geen persvragen. Geen raadsvragen. Niemand die vroeg wat hij met een alarmpistool thuis moest. Niemand die vroeg hoe hij het in zijn hoofd had gehaald om er in zijn eentje naartoe te gaan en een schot te lossen. Tegenwoordig leer je als eerste: ga niet naar het incident toe. Ga in je crisiscentrum zitten, houd afstand en organiseer het.”
De gevolgen van toenemende risicosturing aan de voorkant
Zijn grootvader, die dominee was, zou destijds de onvermijdelijkheid van een ramp nog hebben kunnen toeschrijven aan Gods wil. Zou ook de secularisering de schuldvraag niet nóg meer bij de overheid hebben gelegd? “Dat is een mooie vraag. Ja, de overheid als god met een kleine g, die overal aanwezig is. Waarop veel wordt gevloekt en minder toe gebeden. Maar waarin we toch voortdurend ons vertrouwen stellen. Een rare paradox: het vertrouwen in de overheid neemt af, maar aan de andere kant besteden we er wat al te gemakkelijk onze verantwoordelijkheid aan uit. Ik hecht veel waarde aan de uitspraak van Louis D. Brandeis, in de eerste helft van de vorige eeuw rechter bij het US Supreme Court: ‘The most important political office is that of the private citizen.’ Wie vertrouwt of hoopt op een almachtige overheid leeft feitelijk in een zelfgekozen dictatuur. Daar is de democratische rechtsstaat niet voor. Je kunt het beste brandmelders ophangen – en dan ook in figuurlijke zin.”
Van Veldhuizen vindt de opkomst van activistische burgerbewegingen – zolang die zich binnen de wet bewegen – daarvan een goed voorbeeld. Voor dat activisme is meer ruimte, geholpen door de verbeterde toegang tot het recht en de toegenomen informatie en transparantie. Dat maakt de discussie scherper en inhoudelijker. “Kijk naar de hele ontwikkeling rondom Urgenda. Waarin een ideële stichting toegang heeft tot het recht om zo de overheid zelf en het bedrijfsleven te herinneren aan de afspraken die onder het sociaal contract zijn gemaakt. De enige die vroeger kon meten, was de overheid. Maar dat is voorbij, meten is gepopulariseerd. Dat leidt ook tot een heftig discours over de stand van de wetenschap. Welk geluid en welke straling zijn nu nog wel en niet schadelijk? Neem je daarvoor de doorsnee gezondheid als maatstaf? Of geef je ruimte aan de sensitiviteit van het individu? Wanneer is het een bagatel, wanneer ernstig? Doe je er verstandig aan gevaren te onderschatten? Of is overschatten even schadelijk?”
Van Veldhuizen ziet deze tendens culmineren in een risicosturing en gevaarbeheersing die aan de voorkant steeds intensiever en gedetailleerder wordt en tegelijk steeds moeilijker. “Het is een riskante strategie, want als je meer belooft dan je kunt waarmaken, zul je nooit aan vertrouwen winnen en devalueert je gezag als overheid. Het haalt ook te veel en te snel de verantwoordelijkheid bij de individuele vergunninghouder weg. Die denkt: als ik maar aan mijn vergunning voldoe, dan hoef ik verder niet meer op te letten. Daar stopt mijn zorgvuldigheid. Gaat er iets mis, dan kun je mij daar niet meer op aanspreken. Het mocht toch? Een kromme gedachte: het is vrijheid zonder verantwoordelijkheid. De risico’s zijn dan wel kenbaarder geworden, dat maakt ze niet noodzakelijk beheersbaarder. Dat komt ook doordat we in Nederland steeds meer op een kluitje zitten. We zitten – beeldend en een tikje oneerbiedig gesproken – in een schoenendoos waarin we steeds meer mensen stoppen. Mensen die zelf ‘dikker’ worden, meer bewegen en in hun onderlinge verkeer steeds makkelijker tegen elkaar opbotsen. De lucht en de ruimte nemen af. Dan heb je een sterk collectief arrangement nodig om de zaak ook dan nog goed te verdelen en te regelen. Daar zit echt de grote uitdaging.”
De noodzaak van een nieuw sociaal contract
Er is maar één Nederlandse schoenendoos, zo vervolgt Van Veldhuizen zijn beeldspraak. “Die slijt door intensief gebruik. Een grotere hebben we niet. Economische groei blijft in onze samenleving nog steeds het leidende verhaal, maar dat verhaal moeten we combineren met demografische groei. Daardoor raakt die schoenendoos uitgewoond. Om dat te voorkomen is er meer sturing nodig vanuit de overheid. Dat zie je terug in de nieuwe Omgevingswet. Het is niet onbegrijpelijk dat sommigen daar zo tegen ageren, omdat we de pijn al voelen. Maar niet voor niets staat in onze nieuwe Omgevingswet voor het eerst dat wij ons het belang van de volgende generatie moeten aantrekken. We zetten kinderen op de wereld – mogen die dan nog wat overhouden? Het hoort bij goed ouderschap dat we daarnaar leven. Ook wanneer het gaat over het voorkomen van rampen die zich in slow motion aan het voltrekken zijn. We lopen met de rug de toekomst in en kijken onbeholpen over onze schouder. Dat geldt bij uitstek voor de crisisbeheersing. Als je echt vooruit zou kunnen kijken, zou er geen crisis meer voorkomen. Maar zelfs als je dat weet… Neem de mythologische figuur van Cassandra. Die zag de val van Troje aankomen en waarschuwde iedereen. Maar niemand luisterde. Die mythe is actueel. We weten allemaal wat er op ons afkomt. Ik denk vaak aan Cassandra.”
“De olifant in de kamer is nog niet scherp genoeg neergezet. Velen blijven geloven dat we op dezelfde manier door kunnen. We geloven graag in duurzame economische groei, maar dat kan echt alleen maar circulair. Een mooi woord, maar ontzettend ingewikkeld. Daarom moeten we van ons nadeel een voordeel maken. Wie doorheeft hoe je werkelijk tot circulariteit moet komen, heeft een uitstekend exportproduct. Ik gun Nederland daarom een werkelijk open gesprek vanuit het belang van onze kinderen, en een veilige publieke plaats waar je dat gesprek kunt voeren zonder de tent uit geschoten te worden. Want de kunst om alles samen te organiseren wordt steeds groter. En van die kunst zou je niet moeten weglopen. Je moet er juist naartoe lopen, om zo dat sociale contract in vrede te kunnen herformuleren.”
De veerkracht en leerkracht die nodig zijn
“Toen ik burgemeester van Enschede was, een stad die aardig wat voor de kiezen heeft gekregen, hadden we die veerkracht als trots,” weet Van Veldhuizen nog. “Dat je altijd één keer meer opstaat dan dat je valt. Ja, het is waar, je ziet dat juist na rampen de saamhorigheid weer opbloeit. Maar dat duurt dan maar een tijdje. Kijk hoe het bij corona ging: na de ‘wittebroodsweken’ kozen steeds meer mensen hun eigen weg. Het is voor een overheid heel moeilijk om iedereen voldoende te overtuigen, omdat de overheid te vaak niet levert en mensen geen enkele mogelijkheid meer voelen of zien om zelf verantwoordelijkheid te nemen. De veerkracht is er dan uit.”
Van Veldhuizen ziet daarin een belangrijke rol weggelegd voor het NIPV. “Dat is een plek waar theorie en praktijk bij elkaar komen. Waar wordt teruggekeken en vooruitgekeken. Waar we veilig dat kwetsbare gesprek kunnen voeren, om zo het lerend vermogen in Nederland beter te organiseren. Op Europese schaal hebben we met het NIPV zelfs iets unieks in handen. Daarom zouden we nadrukkelijk die internationale rol op ons moeten nemen, want de crises van de toekomst hebben vrijwel altijd een internationale component.”
Onno van Veldhuizen is sinds begin 2024 voorzitter van de Adviesraad Onderzoek. Deze onafhankelijke adviesraad brengt gevraagd en ongevraagd advies uit over de kwaliteit en relevantie van NIPV-onderzoek.